Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. woeden:


Dutch

Detailed Translations for woeden from Dutch to Swedish

woeden:

woeden verb (woed, woedt, woedde, woedden, gewoed)

  1. woeden (razen; tekeergaan)
    rasa; storma; dundra
    • rasa verb (rasar, rasade, rasat)
    • storma verb (stormar, stormade, stormat)
    • dundra verb (dundrar, dundrade, dundrat)

Conjugations for woeden:

o.t.t.
  1. woed
  2. woedt
  3. woedt
  4. woeden
  5. woeden
  6. woeden
o.v.t.
  1. woedde
  2. woedde
  3. woedde
  4. woedden
  5. woedden
  6. woedden
v.t.t.
  1. heb gewoed
  2. hebt gewoed
  3. heeft gewoed
  4. hebben gewoed
  5. hebben gewoed
  6. hebben gewoed
v.v.t.
  1. had gewoed
  2. had gewoed
  3. had gewoed
  4. hadden gewoed
  5. hadden gewoed
  6. hadden gewoed
o.t.t.t.
  1. zal woeden
  2. zult woeden
  3. zal woeden
  4. zullen woeden
  5. zullen woeden
  6. zullen woeden
o.v.t.t.
  1. zou woeden
  2. zou woeden
  3. zou woeden
  4. zouden woeden
  5. zouden woeden
  6. zouden woeden
diversen
  1. woed!
  2. woedt!
  3. gewoed
  4. woedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for woeden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dundra razen; tekeergaan; woeden donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren
rasa razen; tekeergaan; woeden donderen; fulmineren; inkalven; kelderen; ketteren; razen; robbedoezen; steil afhellen; sterk in waarde dalen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren
storma razen; tekeergaan; woeden aanvallen; attaqueren; bestormen; donderen; ketteren; overvallen; stormlopen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren