Dutch

Detailed Translations for voorschuiven from Dutch to Swedish

voorschuiven:

voorschuiven verb

  1. voorschuiven (iemand begunstigen; voortrekken)
    understödja; favorisera; gynna; befordra; föredra; uppmuntra
    • understödja verb (understödjar, understödjade, understödjat)
    • favorisera verb (favoriserar, favoriserade, favoriserat)
    • gynna verb (gynnar, gynnade, gynnat)
    • befordra verb (befordrar, befordrade, befordrat)
    • föredra verb (föredraer, föredrog, föredragit)
    • uppmuntra verb (uppmuntrar, uppmuntrade, uppmuntrat)
  2. voorschuiven (voortrekken; bevoordelen; begunstigen)
    gynna; understödja
    • gynna verb (gynnar, gynnade, gynnat)
    • understödja verb (understödjar, understödjade, understödjat)
  3. voorschuiven (vooruitschuiven; opschuiven; duwen)
    trycka framåt; flytta upp
    • trycka framåt verb (trycker framåt, tryckte framåt, tryckt framåt)
    • flytta upp verb (flyttar upp, flyttade upp, flyttat upp)
  4. voorschuiven (voorin schuiven)
    skjuta framför sig

Translation Matrix for voorschuiven:

NounRelated TranslationsOther Translations
trycka framåt oprukken
uppmuntra bemoedigingen
VerbRelated TranslationsOther Translations
befordra iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken avanceren; helpen; iets transporteren; naar voren plaatsen; promoten; transporteren; vervoeren; vervroegen; vroeger uitvoeren dan gepland
favorisera iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken
flytta upp duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven
föredra iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken kiezen; prefereren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitverkiezen; uitzoeken; verkiezen; ziften
gynna begunstigen; bevoordelen; iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken protegeren
skjuta framför sig voorin schuiven; voorschuiven
trycka framåt duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven
understödja begunstigen; bevoordelen; iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken ondersteunen; protegeren; rugsteunen; steunen
uppmuntra iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken aanmoedigen; aanvuren; aanzetten tot; bejubelen; bemoedigen; bezielen; blij maken; geruststellen; instigeren; moed inspreken; motiveren; opbeuren; opfleuren; opmonteren; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; verkwikken; vrolijker worden
ModifierRelated TranslationsOther Translations
uppmuntra opgekikkerd; opgeknapt