Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- uitkomen:
-
Wiktionary:
- uitkomen → komma överens, klara sig, komma fram, komma ut, bli, vad blir det, komma ut ur, bli följden, utmynna, sluta, föra, leda, öppna sig, suppurera, dala, skänka, ge, giva
Dutch
Detailed Translations for uitkomen from Dutch to Swedish
uitkomen:
-
uitkomen (uitkomen van geheim; ontdekt worden)
-
uitkomen (bewaarheid worden; blijken)
-
uitkomen (voortkomen uit; ontspringen; ontstaan uit; uitbotten; uitlopen; ontspruiten)
-
uitkomen (geschikt zijn; conveniëren; passen; deugen; passend zijn)
-
uitkomen (rondkomen; zich kunnen bedruipen)
-
uitkomen (gelegen komen; schikken; passen; conveniëren)
Conjugations for uitkomen:
o.t.t.
- kom uit
- komt uit
- komt uit
- komen uit
- komen uit
- komen uit
o.v.t.
- kwam uit
- kwam uit
- kwam uit
- kwamen uit
- kwamen uit
- kwamen uit
v.t.t.
- ben uitgekomen
- bent uitgekomen
- is uitgekomen
- zijn uitgekomen
- zijn uitgekomen
- zijn uitgekomen
v.v.t.
- was uitgekomen
- was uitgekomen
- was uitgekomen
- waren uitgekomen
- waren uitgekomen
- waren uitgekomen
o.t.t.t.
- zal uitkomen
- zult uitkomen
- zal uitkomen
- zullen uitkomen
- zullen uitkomen
- zullen uitkomen
o.v.t.t.
- zou uitkomen
- zou uitkomen
- zou uitkomen
- zouden uitkomen
- zouden uitkomen
- zouden uitkomen
diversen
- kom uit!
- komt uit!
- uitgekomen
- uitkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
uitkomen (uitstromen)
Translation Matrix for uitkomen:
Synonyms for "uitkomen":
Related Definitions for "uitkomen":
Wiktionary Translations for uitkomen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitkomen | → komma överens | ↔ auskommen — mit Personen zusammen sein können |
• uitkomen | → klara sig | ↔ auskommen — mit Dingen umgehen können |
• uitkomen | → klara sig | ↔ auskommen — das Auslangen finden |
• uitkomen | → komma fram; komma ut | ↔ herauskommen — etwas kommt heraus: austreten; eine eigenständige Bewegung einer Sache irgendwo heraus |
• uitkomen | → komma ut | ↔ herauskommen — das Innere von etwas verlassen; nach von innen nach außen gehen |
• uitkomen | → bli; vad blir det | ↔ herauskommen — (Rechnen) das Ergebnis sein |
• uitkomen | → komma ut ur; bli följden | ↔ herauskommen — (Zukunftsprognose) die Folge sein; resultieren |
• uitkomen | → komma ut | ↔ herauskommen — veröffentlichen werden |
• uitkomen | → utmynna; sluta; föra; leda; öppna sig; suppurera | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• uitkomen | → dala | ↔ descendre — Traductions à trier suivant le sens. |
• uitkomen | → skänka; ge; giva | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |