Summary
Dutch
Detailed Translations for stuur from Dutch to Swedish
stuur:
Translation Matrix for stuur:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ratt | stuur; stuurrad; stuurwiel | stuuras |
styrhjul | stuur; stuurrad; stuurwiel | sturen; stuurraderen; stuurwielen; vliegwielen |
Related Words for "stuur":
stuur form of sturen:
Conjugations for sturen:
o.t.t.
- stuur
- stuurt
- stuurt
- sturen
- sturen
- sturen
o.v.t.
- stuurde
- stuurde
- stuurde
- stuurden
- stuurden
- stuurden
v.t.t.
- heb gestuurd
- hebt gestuurd
- heeft gestuurd
- hebben gestuurd
- hebben gestuurd
- hebben gestuurd
v.v.t.
- had gestuurd
- had gestuurd
- had gestuurd
- hadden gestuurd
- hadden gestuurd
- hadden gestuurd
o.t.t.t.
- zal sturen
- zult sturen
- zal sturen
- zullen sturen
- zullen sturen
- zullen sturen
o.v.t.t.
- zou sturen
- zou sturen
- zou sturen
- zouden sturen
- zouden sturen
- zouden sturen
en verder
- ben gestuurd
- bent gestuurd
- is gestuurd
- zijn gestuurd
- zijn gestuurd
- zijn gestuurd
diversen
- stuur!
- stuurt!
- gestuurd
- sturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de sturen (stuurwielen; stuurraderen)
Translation Matrix for sturen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
köra | autorijden; heenrit; rijden | |
rattar | sturen; stuurraderen; stuurwielen | |
skicka | verzending | |
styrhjul | sturen; stuurraderen; stuurwielen | stuur; stuurrad; stuurwiel; vliegwielen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
avsända | opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden | versturen; zenden |
köra | aan het stuur zitten; sturen; zenden | berijden; karren; rijden; transporteren; uitvoeren; vervoeren |
sitta vid ratten | aan het stuur zitten; sturen; zenden | |
skicka | opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden | aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afleveren; bezorgen; brengen; geven; leveren; overhandigen; reiken; toeleveren; versturen; verzenden; zenden |
styra | aan het stuur zitten; sturen; zenden | reglementeren |
sända | opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden | rondstralen; uitstralen; uitzenden; versturen; zenden |
- | zenden |