Dutch

Detailed Translations for stam from Dutch to Swedish

stam:

stam [de ~ (m)] noun

  1. de stam (volksstam)
    stam; folkstam
  2. de stam (phylum)
    hög fot; lägg; skaft
  3. de stam (stamvorm; etymon)

Translation Matrix for stam:

NounRelated TranslationsOther Translations
folkstam stam; volksstam
hög fot phylum; stam
lägg phylum; stam schenkel
ordstam etymon; stam; stamvorm stamwoord
rotord etymon; stam; stamvorm
skaft phylum; stam oor; oor van een kopje; pijlen; schacht; schachten; schenkel; stelen
stam stam; volksstam vaste kernen

Related Words for "stam":


Wiktionary Translations for stam:

stam
noun
  1. biologie|nld een stengel, de dikke houtige stam van een plant
  2. biologie|nld een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
  3. antropologie|nld een samenlevinsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
  4. taalkunde|nld een onvervoegde of onverbogen woordvorm

Cross Translation:
FromToVia
stam stam; klan clan — group having common ancestor
stam släkt; börd family — kin, tribe
stam stam; fylum phylum — (biology, taxonomy) A rank in the classification of organisms, below kingdom and above class
stam rot; ordrot root — philology: word from which another word or words are derived
stam stjälk stem — botany: above-ground stalk of a vascular plant
stam ordstam; stam stem — linguistics: main part of a word
stam stam; trädstam tree trunk — the main structural member of a tree
stam stam tribe — group of people
stam stam trunk — tree trunk
stam klan clan — Tribu
stam rot racine — (botanique) Partie souterraine d’un végétal qui lui permet de puiser dans le sol les éléments nécessaires à sa nutrition (eau, sels minéraux) et d’assurer sa fixation à son support.

stam form of stammen:

stammen verb (stam, stamt, stamde, stamden, gestamd)

  1. stammen (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; ontspruiten; spruiten)
    härstamma från; komma ifrån
    • härstamma från verb (härstammar från, härstammade från, härstammat från)
    • komma ifrån verb (kommer ifrån, kom ifrån, kommit ifrån)

Conjugations for stammen:

o.t.t.
  1. stam
  2. stamt
  3. stamt
  4. stammen
  5. stammen
  6. stammen
o.v.t.
  1. stamde
  2. stamde
  3. stamde
  4. stamden
  5. stamden
  6. stamden
v.t.t.
  1. heb gestamd
  2. hebt gestamd
  3. heeft gestamd
  4. hebben gestamd
  5. hebben gestamd
  6. hebben gestamd
v.v.t.
  1. had gestamd
  2. had gestamd
  3. had gestamd
  4. hadden gestamd
  5. hadden gestamd
  6. hadden gestamd
o.t.t.t.
  1. zal stammen
  2. zult stammen
  3. zal stammen
  4. zullen stammen
  5. zullen stammen
  6. zullen stammen
o.v.t.t.
  1. zou stammen
  2. zou stammen
  3. zou stammen
  4. zouden stammen
  5. zouden stammen
  6. zouden stammen
en verder
  1. ben gestamd
  2. bent gestamd
  3. is gestamd
  4. zijn gestamd
  5. zijn gestamd
  6. zijn gestamd
diversen
  1. stam!
  2. stamt!
  3. gestamd
  4. stammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stammen [de ~] noun, plural

  1. de stammen (volksstammen)
  2. de stammen (boomstammen)

Translation Matrix for stammen:

NounRelated TranslationsOther Translations
folkstammar stammen; volksstammen
stammar stammen; volksstammen volkeren
trästammar boomstammen; stammen
VerbRelated TranslationsOther Translations
härstamma från afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
komma ifrån afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen afraken van; dalen

Related Words for "stammen":