Dutch

Detailed Translations for prutsen from Dutch to Swedish

prutsen:

prutsen verb (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)

  1. prutsen (aanmodderen; rommelen)
    larva omkring; tjafsa; knåpa
    • larva omkring verb (larvar omkring, larvade omkring, larvat omkring)
    • tjafsa verb (tjafsar, tjafsade, tjafsat)
    • knåpa verb (knåpar, knåpade, knåpat)
  2. prutsen (broddelen)
    sabba; schabbla bort; göra pannkaka av; klanta till
    • sabba verb (sabbar, sabbade, sabbat)
    • schabbla bort verb (schabblar bort, schabblade bort, schabblat bort)
    • göra pannkaka av verb (gör pannkaka av, gjorde pannkaka av, gjort pannkaka av)
    • klanta till verb (klantar till, klantade till, klantat till)
  3. prutsen (knutselen; fröbelen)
    knåpa; fuska; plottra
    • knåpa verb (knåpar, knåpade, knåpat)
    • fuska verb (fuskar, fuskade, fuskat)
    • plottra verb (plottrar, plottrade, plottrat)
  4. prutsen (klungelen; knoeien; klunzen; stuntelen)
    förfuska; misslyckas; fumla; klåpa
    • förfuska verb (förfuskar, förfuskade, förfuskat)
    • misslyckas verb (misslyckar, misslyckade, misslyckat)
    • fumla verb (fumlar, fumlade, fumlat)
    • klåpa verb (klåper, klåpte, klåppt)

Conjugations for prutsen:

o.t.t.
  1. pruts
  2. prutst
  3. prutst
  4. prutsen
  5. prutsen
  6. prutsen
o.v.t.
  1. prutste
  2. prutste
  3. prutste
  4. prutsten
  5. prutsten
  6. prutsten
v.t.t.
  1. heb geprutst
  2. hebt geprutst
  3. heeft geprutst
  4. hebben geprutst
  5. hebben geprutst
  6. hebben geprutst
v.v.t.
  1. had geprutst
  2. had geprutst
  3. had geprutst
  4. hadden geprutst
  5. hadden geprutst
  6. hadden geprutst
o.t.t.t.
  1. zal prutsen
  2. zult prutsen
  3. zal prutsen
  4. zullen prutsen
  5. zullen prutsen
  6. zullen prutsen
o.v.t.t.
  1. zou prutsen
  2. zou prutsen
  3. zou prutsen
  4. zouden prutsen
  5. zouden prutsen
  6. zouden prutsen
diversen
  1. pruts!
  2. prutst!
  3. geprutst
  4. prutsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for prutsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fumla klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen frommelen; haspelen; tot een warboel maken; verprutsen; verwarren
fuska fröbelen; knutselen; prutsen afzetten; bedotten; haspelen; modderen; tillen; tot een warboel maken; verneuken; verprutsen; verwarren
förfuska klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen
göra pannkaka av broddelen; prutsen
klanta till broddelen; prutsen
klåpa klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen haspelen; tot een warboel maken; verwarren
knåpa aanmodderen; fröbelen; knutselen; prutsen; rommelen aanrommelen; aanrotzooien; keutelen; knoeien; knutselen; rotzooien; scharrelen; sleutelen; verprutsen
larva omkring aanmodderen; prutsen; rommelen
misslyckas klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen afgaan; bederven; falen; floppen; in de puree lopen; in de war sturen; misgaan; mislopen; mislukken; nekken; ruïneren; stranden; te kort schieten; tegenvallen; verkeerd lopen; verzieken
plottra fröbelen; knutselen; prutsen keutelen; modderen
sabba broddelen; prutsen
schabbla bort broddelen; prutsen aanklooien; klooien; rotzooien
tjafsa aanmodderen; prutsen; rommelen drukte maken