Dutch

Detailed Translations for opbrengen from Dutch to Swedish

opbrengen:

opbrengen verb (breng op, brengt op, bracht op, brachten op, opgebracht)

  1. opbrengen (opleveren)
    inbringa; lägga fram; avkasta; hämta in
    • inbringa verb (inbringar, inbringade, inbringat)
    • lägga fram verb (lägger fram, lade fram, lagt fram)
    • avkasta verb (avkastar, avkastade, avkastat)
    • hämta in verb (hämtar in, hämtade in, hämtat in)

Conjugations for opbrengen:

o.t.t.
  1. breng op
  2. brengt op
  3. brengt op
  4. brengen op
  5. brengen op
  6. brengen op
o.v.t.
  1. bracht op
  2. bracht op
  3. bracht op
  4. brachten op
  5. brachten op
  6. brachten op
v.t.t.
  1. heb opgebracht
  2. hebt opgebracht
  3. heeft opgebracht
  4. hebben opgebracht
  5. hebben opgebracht
  6. hebben opgebracht
v.v.t.
  1. had opgebracht
  2. had opgebracht
  3. had opgebracht
  4. hadden opgebracht
  5. hadden opgebracht
  6. hadden opgebracht
o.t.t.t.
  1. zal opbrengen
  2. zult opbrengen
  3. zal opbrengen
  4. zullen opbrengen
  5. zullen opbrengen
  6. zullen opbrengen
o.v.t.t.
  1. zou opbrengen
  2. zou opbrengen
  3. zou opbrengen
  4. zouden opbrengen
  5. zouden opbrengen
  6. zouden opbrengen
en verder
  1. ben opgebraht
  2. bent opgebracht
  3. is opgebracht
  4. zijn opgebracht
  5. zijn opgebracht
  6. zijn opgebracht
diversen
  1. breng op!
  2. brengt op!
  3. opgebracht
  4. opbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opbrengen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
avkasta opbrengen; opleveren
hämta in opbrengen; opleveren
inbringa opbrengen; opleveren bijhalen; binnenbrengen; binnenhalen
lägga fram opbrengen; opleveren klaar leggen; uitspreiden

Wiktionary Translations for opbrengen:


Cross Translation:
FromToVia
opbrengen betala; löna pay — to be profitable
opbrengen använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
opbrengen skänka; ge; giva donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
opbrengen tränga sig in; framtvingas imposer — Traductions à trier suivant le sens
opbrengen lägga; ställa; sätta mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
opbrengen alstra; producera produireengendrer, donner naissance.
opbrengen återbära; lämna igen; apportera; tillfoga; vidfästa; överflytta; berätta; meddela; skvallra om; hänföra; anvisa; avkasta; inbringa; föredra; hänföra sig; syfta; likna; överensstämma; åberopa sig; hålla sig rapporterapporter une chose, la remettre au lieu où elle était.
opbrengen tacka ja till revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.