Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- opbrengen:
-
Wiktionary:
- opbrengen → betala, löna, använda, begagna, bruka, lägga, ställa, sätta, skänka, ge, giva, tränga sig in, framtvingas, alstra, producera, återbära, lämna igen, apportera, tillfoga, vidfästa, överflytta, berätta, meddela, skvallra om, hänföra, anvisa, avkasta, inbringa, föredra, hänföra sig, syfta, likna, överensstämma, åberopa sig, hålla sig, tacka ja till
Dutch
Detailed Translations for opbrengen from Dutch to Swedish
opbrengen:
-
opbrengen (opleveren)
Conjugations for opbrengen:
o.t.t.
- breng op
- brengt op
- brengt op
- brengen op
- brengen op
- brengen op
o.v.t.
- bracht op
- bracht op
- bracht op
- brachten op
- brachten op
- brachten op
v.t.t.
- heb opgebracht
- hebt opgebracht
- heeft opgebracht
- hebben opgebracht
- hebben opgebracht
- hebben opgebracht
v.v.t.
- had opgebracht
- had opgebracht
- had opgebracht
- hadden opgebracht
- hadden opgebracht
- hadden opgebracht
o.t.t.t.
- zal opbrengen
- zult opbrengen
- zal opbrengen
- zullen opbrengen
- zullen opbrengen
- zullen opbrengen
o.v.t.t.
- zou opbrengen
- zou opbrengen
- zou opbrengen
- zouden opbrengen
- zouden opbrengen
- zouden opbrengen
en verder
- ben opgebraht
- bent opgebracht
- is opgebracht
- zijn opgebracht
- zijn opgebracht
- zijn opgebracht
diversen
- breng op!
- brengt op!
- opgebracht
- opbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opbrengen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
avkasta | opbrengen; opleveren | |
hämta in | opbrengen; opleveren | |
inbringa | opbrengen; opleveren | bijhalen; binnenbrengen; binnenhalen |
lägga fram | opbrengen; opleveren | klaar leggen; uitspreiden |
Wiktionary Translations for opbrengen:
Cross Translation: