Dutch
Detailed Translations for ingrijpen from Dutch to Swedish
ingrijpen:
-
ingrijpen (tussenbeide komen; interfereren; interveniëren; tussenkomen; interrumperen; bemiddelen)
-
ingrijpen (toetasten; toegrijpen; zich bedienen; grijpen; aanpakken)
Conjugations for ingrijpen:
o.t.t.
- grijp in
- grijpt in
- grijpt in
- grijpen in
- grijpen in
- grijpen in
o.v.t.
- greep in
- greep in
- greep in
- grepen in
- grepen in
- grepen in
v.t.t.
- heb ingegrepen
- hebt ingegrepen
- heeft ingegrepen
- hebben ingegrepen
- hebben ingegrepen
- hebben ingegrepen
v.v.t.
- had ingegrepen
- had ingegrepen
- had ingegrepen
- hadden ingegrepen
- hadden ingegrepen
- hadden ingegrepen
o.t.t.t.
- zal ingrijpen
- zult ingrijpen
- zal ingrijpen
- zullen ingrijpen
- zullen ingrijpen
- zullen ingrijpen
o.v.t.t.
- zou ingrijpen
- zou ingrijpen
- zou ingrijpen
- zouden ingrijpen
- zouden ingrijpen
- zouden ingrijpen
diversen
- grijp in!
- grijpt in!
- ingegrepen
- ingrijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze