Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. houtsnijden:


Dutch

Detailed Translations for houtsnijden from Dutch to Swedish

houtsnijden:

houtsnijden verb (snijd hout, snijdt hout, sneed hout, sneden hout, houtgesneden)

  1. houtsnijden
    skära; karva
    • skära verb (skär, skar, skurit)
    • karva verb (karvar, karvade, karvat)

Conjugations for houtsnijden:

o.t.t.
  1. snijd hout
  2. snijdt hout
  3. snijdt hout
  4. snijden hout
  5. snijden hout
  6. snijden hout
o.v.t.
  1. sneed hout
  2. sneed hout
  3. sneed hout
  4. sneden hout
  5. sneden hout
  6. sneden hout
v.t.t.
  1. heb houtgesneden
  2. hebt houtgesneden
  3. heeft houtgesneden
  4. hebben houtgesneden
  5. hebben houtgesneden
  6. hebben houtgesneden
v.v.t.
  1. had houtgesneden
  2. had houtgesneden
  3. had houtgesneden
  4. hadden houtgesneden
  5. hadden houtgesneden
  6. hadden houtgesneden
o.t.t.t.
  1. zal houtsnijden
  2. zult houtsnijden
  3. zal houtsnijden
  4. zullen houtsnijden
  5. zullen houtsnijden
  6. zullen houtsnijden
o.v.t.t.
  1. zou houtsnijden
  2. zou houtsnijden
  3. zou houtsnijden
  4. zouden houtsnijden
  5. zouden houtsnijden
  6. zouden houtsnijden
diversen
  1. snijd hout!
  2. snijdt hout!
  3. houtgesneden
  4. houdsnijden
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for houtsnijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
karva kerven
skära sikkel; sikkeltje; snijding; snoeimes
VerbRelated TranslationsOther Translations
karva houtsnijden beeldhouwen; een inkeping maken; groeven; inkepen; inkerven; insnijden; kepen; kerven; snijwerk maken
skära houtsnijden afsnijden; doorknippen; een knippend geluid maken; in hout schrijven; inhakken; inhouwen; kerven; maaien; met effect spelen; raspen; schaven; schuren; snerpen; snijden; snijwerk maken