Dutch

Detailed Translations for bevestigend from Dutch to Swedish

bevestigend:


bevestigen:

bevestigen verb (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)

  1. bevestigen (beamen; onderschrijven; staven)
    bejaka; samtycka till
    • bejaka verb (bejakar, bejakade, bejakat)
    • samtycka till verb (samtycker till, samtyckte till, samtyckt till)
  2. bevestigen (bekrachtigen; goedkeuren; homologeren; bezegelen)
    bekräfta; ratificera; besegla
    • bekräfta verb (bekräftar, bekräftade, bekräftat)
    • ratificera verb (ratificerar, ratificerade, ratificerat)
    • besegla verb (beseglar, beseglade, beseglat)
  3. bevestigen (ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken)
    fästa vid
    • fästa vid verb (fästar vid, fästade vid, fästat vid)
  4. bevestigen (aanhechten; hechten)
    fästa; sätta fast
    • fästa verb (fästar, fästade, fästat)
    • sätta fast verb (sätter fast, satte fast, satt fast)
  5. bevestigen (vastmaken; vastleggen; verzekeren; )
    fastknyta; fastbinda; fästa
    • fastknyta verb (fastknyter, fastknöt, fastknutit)
    • fastbinda verb (fastbinder, fastband, fastbundit)
    • fästa verb (fästar, fästade, fästat)
  6. bevestigen (aan elkaar knopen; verbinden; knopen)
    knyta samman; binda samman; binda ihop; knyta ihop
    • knyta samman verb (knyter samman, knöt samman, knutit samman)
    • binda samman verb (binder samman, band samman, bundit samman)
    • binda ihop verb (binder ihop, band ihop, bundit ihop)
    • knyta ihop verb (knyter ihop, knött ihop, knuttit ihop)
  7. bevestigen
    bekräfta
    • bekräfta verb (bekräftar, bekräftade, bekräftat)

Conjugations for bevestigen:

o.t.t.
  1. bevestig
  2. bevestigt
  3. bevestigt
  4. bevestigen
  5. bevestigen
  6. bevestigen
o.v.t.
  1. bevestigde
  2. bevestigde
  3. bevestigde
  4. bevestigden
  5. bevestigden
  6. bevestigden
v.t.t.
  1. heb bevestigd
  2. hebt bevestigd
  3. heeft bevestigd
  4. hebben bevestigd
  5. hebben bevestigd
  6. hebben bevestigd
v.v.t.
  1. had bevestigd
  2. had bevestigd
  3. had bevestigd
  4. hadden bevestigd
  5. hadden bevestigd
  6. hadden bevestigd
o.t.t.t.
  1. zal bevestigen
  2. zult bevestigen
  3. zal bevestigen
  4. zullen bevestigen
  5. zullen bevestigen
  6. zullen bevestigen
o.v.t.t.
  1. zou bevestigen
  2. zou bevestigen
  3. zou bevestigen
  4. zouden bevestigen
  5. zouden bevestigen
  6. zouden bevestigen
diversen
  1. bevestig!
  2. bevestigt!
  3. bevestigd
  4. bevestigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bevestigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bejaka beamen; bevestigen; onderschrijven; staven
bekräfta bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; van mening zijn; voorstaan; waarmerken
besegla bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren bezeilen; bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
binda ihop aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; afbinden; afsnoeren; opbinden; samenbinden; verbinden
binda samman aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden
fastbinda bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren dichtbinden; toebinden
fastknyta bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
fästa aanhechten; bevestigen; hechten; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhaken; aankoppelen; implanteren; in de val laten lopen; inplanten; knopen; strikken; uitlijnen; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen
fästa vid bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten aankleven
knyta ihop aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden knopen; samenknopen
knyta samman aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden
ratificera bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren
samtycka till beamen; bevestigen; onderschrijven; staven toestemmen in
sätta fast aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandraaien; aanspelden; door draaien vastmaken; knopen; strikken; vastknopen; vastmaken

Antonyms for "bevestigen":


Related Definitions for "bevestigen":

  1. er ja op zeggen, zeggen dat het klopt1
    • hij bevestigde het gerucht dat Jan aangekomen was1
  2. ergens aan vastmaken1
    • hij bevestigde de kar aan de auto1
  3. het nog eens duidelijk maken1
    • zijn verhaal bevestigt dat het een rommeltje is in Den Haag1

Wiktionary Translations for bevestigen:


Cross Translation:
FromToVia
bevestigen binda bend — to tie a line
bevestigen bekräfta; försäkra; konfirmera confirm — to assure
bevestigen stå bakom; ställa sig bakom; stödja endorse — support
bevestigen montera mount — attach an object
bevestigen fästa befestigen — etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält
bevestigen bekräfta; intyga bestätigen — den Wahrheitsgehalt einer Aussage oder eines Sachverhalts bejahen oder zumindest erhärten
bevestigen bejaka; jaka; hävda; påstå affirmerassurer, soutenir qu’une chose est vraie.
bevestigen befästa; fästa; binda; snöra attacherfixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
bevestigen bekräfta confirmer — Faire persister quelqu’un dans une opinion, dans une résolution, l’affermir dans cette opinion, dans cette résolution.
bevestigen befästa; fästa fixerattacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.