Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aansluiten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aansluiten from Dutch to Swedish

aansluiten:

aansluiten verb (sluit aan, sloot aan, sloten aan, aangesloten)

  1. aansluiten (bijvoegen)
    ansluta; lägga till; anknyta
    • ansluta verb (anslutar, anslutade, anslutat)
    • lägga till verb (lägger till, lade till, lagt till)
    • anknyta verb (anknyter, anknöt, anknutit)

Conjugations for aansluiten:

o.t.t.
  1. sluit aan
  2. sluit aan
  3. sluit aan
  4. sluiten aan
  5. sluiten aan
  6. sluiten aan
o.v.t.
  1. sloot aan
  2. sloot aan
  3. sloot aan
  4. sloten aan
  5. sloten aan
  6. sloten aan
v.t.t.
  1. ben aangesloten
  2. bent aangesloten
  3. is aangesloten
  4. zijn aangesloten
  5. zijn aangesloten
  6. zijn aangesloten
v.v.t.
  1. was aangesloten
  2. was aangesloten
  3. was aangesloten
  4. waren aangesloten
  5. waren aangesloten
  6. waren aangesloten
o.t.t.t.
  1. zal aansluiten
  2. zult aansluiten
  3. zal aansluiten
  4. zullen aansluiten
  5. zullen aansluiten
  6. zullen aansluiten
o.v.t.t.
  1. zou aansluiten
  2. zou aansluiten
  3. zou aansluiten
  4. zouden aansluiten
  5. zouden aansluiten
  6. zouden aansluiten
diversen
  1. sluit aan!
  2. sluit aan!
  3. aangesloten
  4. aansluitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aansluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
lägga till bijvoegen; optelsom; samenvoeging; toeleggen; toevoegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
anknyta aansluiten; bijvoegen doorverbinden
ansluta aansluiten; bijvoegen aanhaken; aankoppelen; deelnemen; ineensluiten; vasthaken; vastkoppelen; verbinden; verbinding maken
lägga till aansluiten; bijvoegen erbij optellen; erbij tellen; expanderen; openen; samentellen; supplementeren; toevoegen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden

Antonyms for "aansluiten":


Related Definitions for "aansluiten":

  1. ergens bij gaan horen of er lid van worden1
    • wij hebben ons bij de tennisclub aangesloten1
  2. ergens bij passen, ergens op volgen1
    • deze les sluit goed aan bij de vorige1
  3. het ergens mee in contact brengen1
    • de televisie is nog niet op de kabel aangesloten1

Wiktionary Translations for aansluiten:


Cross Translation:
FromToVia
aansluiten installera install — set something up for use
aansluiten ansluta aboucher — (vieilli) Faire trouver deux ou plusieurs personnes dans un lieu pour qu’elles conférer ensemble.
aansluiten befästa; fästa; binda; snöra attacherfixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
aansluiten ansluta connecterjoindre, rattacher ensemble deux liens.
aansluiten binda; snöra nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
aansluiten binda; snöra relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.

Related Translations for aansluiten