Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. voortbrengen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for voortbrengen from Dutch to Swedish

voortbrengen:

voortbrengen verb (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)

  1. voortbrengen (vervaardigen; produceren; maken; fabriceren)
    göra; producera; fabricera
    • göra verb (gör, gjorde, gjort)
    • producera verb (producerar, producerade, producerat)
    • fabricera verb (fabricerar, fabricerade, fabricerat)
  2. voortbrengen (telen; kweken; fokken; )
    föda upp; odla
    • föda upp verb (föder upp, födde upp, fött upp)
    • odla verb (odlar, odlade, odlat)
  3. voortbrengen (baren; bevallen; ter wereld brengen)
    föda barn
    • föda barn verb (föder barn, födde barn, fött barn)

Conjugations for voortbrengen:

o.t.t.
  1. breng voort
  2. brengt voort
  3. brengt voort
  4. brengen voort
  5. brengen voort
  6. brengen voort
o.v.t.
  1. bracht voort
  2. bracht voort
  3. bracht voort
  4. brachten voort
  5. brachten voort
  6. brachten voort
v.t.t.
  1. heb voortgebracht
  2. hebt voortgebracht
  3. heeft voortgebracht
  4. hebben voortgebracht
  5. hebben voortgebracht
  6. hebben voortgebracht
v.v.t.
  1. had voortgebracht
  2. had voortgebracht
  3. had voortgebracht
  4. hadden voortgebracht
  5. hadden voortgebracht
  6. hadden voortgebracht
o.t.t.t.
  1. zal voortbrengen
  2. zult voortbrengen
  3. zal voortbrengen
  4. zullen voortbrengen
  5. zullen voortbrengen
  6. zullen voortbrengen
o.v.t.t.
  1. zou voortbrengen
  2. zou voortbrengen
  3. zou voortbrengen
  4. zouden voortbrengen
  5. zouden voortbrengen
  6. zouden voortbrengen
diversen
  1. breng voort!
  2. brengt voort!
  3. voortgebracht
  4. voortbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voortbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fabricera fabricage; fabrikaat; maaksel; maken; product; productie; vervaardiging
göra toedoen
VerbRelated TranslationsOther Translations
fabricera fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen voorjokken; voorliegen
föda barn baren; bevallen; ter wereld brengen; voortbrengen
föda upp aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aankaarten; aansnijden; fokken; kweken; omhooghalen; op tafel leggen; opfokken; ophalen; ter sprake brengen
göra fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten
odla aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aardappelen poten; beschaven; civiliseren; cultiveren; groeien; groot worden; ontginnen; ontwikkelen; opgroeien; poten; voor landbouw klaar maken
producera fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen

Wiktionary Translations for voortbrengen:


Cross Translation:
FromToVia
voortbrengen avla beget — to procreate
voortbrengen framkalla; alstra; skapa engender — to bring into existence, cause
voortbrengen ge till utter — make a noise
voortbrengen ge yield — to produce as a result
voortbrengen alstra; producera produireengendrer, donner naissance.

Related Translations for voortbrengen