Dutch
Detailed Synonyms for voorzeggen in Dutch
voorzeggen:
-
voorzeggen
Conjugations for voorzeggen:
o.t.t.
- zeg voor
- zegt voor
- zegt voor
- zeggen voor
- zeggen voor
- zeggen voor
o.v.t.
- zei voor
- zei voor
- zei voor
- zeiden voor
- zeiden voor
- zeiden voor
v.t.t.
- heb voorgezegd
- hebt voorgezegd
- heeft voorgezegd
- hebben voorgezegd
- hebben voorgezegd
- hebben voorgezegd
v.v.t.
- had voorgezegd
- had voorgezegd
- had voorgezegd
- hadden voorgezegd
- hadden voorgezegd
- hadden voorgezegd
o.t.t.t.
- zal voorzeggen
- zult voorzeggen
- zal voorzeggen
- zullen voorzeggen
- zullen voorzeggen
- zullen voorzeggen
o.v.t.t.
- zou voorzeggen
- zou voorzeggen
- zou voorzeggen
- zouden voorzeggen
- zouden voorzeggen
- zouden voorzeggen
diversen
- zeg voor!
- zegt voor!
- voorgezegd
- voorzeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze