Summary
Dutch
Detailed Synonyms for spit in Dutch
spit:
spitten:
Conjugations for spitten:
o.t.t.
- spit
- spit
- spit
- spitten
- spitten
- spitten
o.v.t.
- spitte
- spitte
- spitte
- spitten
- spitten
- spitten
v.t.t.
- heb gespit
- hebt gespit
- heeft gespit
- hebben gespit
- hebben gespit
- hebben gespit
v.v.t.
- had gespit
- had gespit
- had gespit
- hadden gespit
- hadden gespit
- hadden gespit
o.t.t.t.
- zal spitten
- zult spitten
- zal spitten
- zullen spitten
- zullen spitten
- zullen spitten
o.v.t.t.
- zou spitten
- zou spitten
- zou spitten
- zouden spitten
- zouden spitten
- zouden spitten
en verder
- ben gespit
- bent gespit
- is gespit
- zijn gespit
- zijn gespit
- zijn gespit
diversen
- spit!
- spit!
- gespit
- spittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze