Dutch
Detailed Synonyms for samenbinden in Dutch
samenbinden:
-
samenbinden
Conjugations for samenbinden:
o.t.t.
- bind samen
- bindt samen
- bindt samen
- binden samen
- binden samen
- binden samen
o.v.t.
- bond samen
- bond samen
- bond samen
- bonden samen
- bonden samen
- bonden samen
v.t.t.
- heb samengebonden
- hebt samengebonden
- heeft samengebonden
- hebben samengebonden
- hebben samengebonden
- hebben samengebonden
v.v.t.
- had samengebonden
- had samengebonden
- had samengebonden
- hadden samengebonden
- hadden samengebonden
- hadden samengebonden
o.t.t.t.
- zal samenbinden
- zult samenbinden
- zal samenbinden
- zullen samenbinden
- zullen samenbinden
- zullen samenbinden
o.v.t.t.
- zou samenbinden
- zou samenbinden
- zou samenbinden
- zouden samenbinden
- zouden samenbinden
- zouden samenbinden
en verder
- is samengebonden
- zijn samengebonden
diversen
- bind samen!
- bindt samen!
- samengebonden
- samenbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze