Summary
Dutch
Detailed Synonyms for opnemen in Dutch
opnemen:
-
opnemen
-
opnemen
-
opnemen
-
opnemen
-
opnemen
-
opnemen
-
opnemen
– meten hoe groot het is of hoe lang het duurt 1 -
opnemen
– erop reageren 1 -
opnemen
– hem er deel van uit laten maken 1 -
opnemen
– hem goed bekijken 1 -
opnemen
– het pakken en optillen 1 -
opnemen
– het vastleggen op een band of film 1 -
opnemen
– van bank- of girorekening afhalen 1
Conjugations for opnemen:
o.t.t.
- neem op
- neemt op
- neemt op
- nemen op
- nemen op
- nemen op
o.v.t.
- nam op
- nam op
- nam op
- namen op
- namen op
- namen op
v.t.t.
- heb opgenomen
- hebt opgenomen
- heeft opgenomen
- hebben opgenomen
- hebben opgenomen
- hebben opgenomen
v.v.t.
- had opgenomen
- had opgenomen
- had opgenomen
- hadden opgenomen
- hadden opgenomen
- hadden opgenomen
o.t.t.t.
- zal opnemen
- zult opnemen
- zal opnemen
- zullen opnemen
- zullen opnemen
- zullen opnemen
o.v.t.t.
- zou opnemen
- zou opnemen
- zou opnemen
- zouden opnemen
- zouden opnemen
- zouden opnemen
en verder
- ben opgenomen
- bent opgenomen
- is opgenomen
- zijn opgenomen
- zijn opgenomen
- zijn opgenomen
diversen
- neem op!
- neemt op!
- opgenomen
- opnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opnemen
-
opnemen