Dutch
Detailed Synonyms for neerleggen in Dutch
neerleggen:
-
neerleggen
-
neerleggen
-
neerleggen
-
neerleggen
-
neerleggen
– het op een plaats leggen 1 -
neerleggen
– het tegen je zin accepteren 1 -
neerleggen
– je er niets van aantrekken 1
Conjugations for neerleggen:
o.t.t.
- leg neer
- legt neer
- legt neer
- leggen neer
- leggen neer
- leggen neer
o.v.t.
- legde neer
- legde neer
- legde neer
- legden neer
- legden neer
- legden neer
v.t.t.
- heb neergelegd
- hebt neergelegd
- heeft neergelegd
- hebben neergelegd
- hebben neergelegd
- hebben neergelegd
v.v.t.
- had neergelegd
- had neergelegd
- had neergelegd
- hadden neergelegd
- hadden neergelegd
- hadden neergelegd
o.t.t.t.
- zal neerleggen
- zult neerleggen
- zal neerleggen
- zullen neerleggen
- zullen neerleggen
- zullen neerleggen
o.v.t.t.
- zou neerleggen
- zou neerleggen
- zou neerleggen
- zouden neerleggen
- zouden neerleggen
- zouden neerleggen
en verder
- ben neergelegd
- bent neergelegd
- is neergelegd
- zijn neergelegd
- zijn neergelegd
- zijn neergelegd
diversen
- leg neer!
- legt neer!
- neergelegd
- neerleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
neerleggen