Dutch

Detailed Synonyms for afdekken in Dutch

afdekken:

afdekken verb (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)

  1. afdekken
    afschermen; afdekken; beschermen; afschutten; beschutten
    • afschermen verb (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)
    • afdekken verb (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • beschermen verb (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • afschutten verb (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)
    • beschutten verb (beschut, beschutte, beschutten, beschut)
  2. afdekken
    opruimen; afdekken; afruimen
    • opruimen verb (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • afdekken verb (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • afruimen verb (ruim af, ruimt af, ruimde af, ruimden af, afgeruimd)
  3. afdekken
    afdekken; blinderen
    • afdekken verb (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • blinderen verb (blindeer, blindeert, blindeerde, blindeerden, geblindeerd)

Conjugations for afdekken:

o.t.t.
  1. dek af
  2. dekt af
  3. dekt af
  4. dekken af
  5. dekken af
  6. dekken af
o.v.t.
  1. dekte af
  2. dekte af
  3. dekte af
  4. dekten af
  5. dekten af
  6. dekten af
v.t.t.
  1. heb afgedekt
  2. hebt afgedekt
  3. heeft afgedekt
  4. hebben afgedekt
  5. hebben afgedekt
  6. hebben afgedekt
v.v.t.
  1. had afgedekt
  2. had afgedekt
  3. had afgedekt
  4. hadden afgedekt
  5. hadden afgedekt
  6. hadden afgedekt
o.t.t.t.
  1. zal afdekken
  2. zult afdekken
  3. zal afdekken
  4. zullen afdekken
  5. zullen afdekken
  6. zullen afdekken
o.v.t.t.
  1. zou afdekken
  2. zou afdekken
  3. zou afdekken
  4. zouden afdekken
  5. zouden afdekken
  6. zouden afdekken
diversen
  1. dek af!
  2. dekt af!
  3. afgedekt
  4. afdekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdekken [znw.] noun

  1. afdekken
    beschermen; afschermen; afdekken