Dutch
Detailed Synonyms for afdanken in Dutch
afdanken:
-
afdanken
afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten-
van zijn positie verdrijven verb (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
-
congé geven verb
-
afdanken
Conjugations for afdanken:
o.t.t.
- dank af
- dankt af
- dankt af
- danken af
- danken af
- danken af
o.v.t.
- dankte af
- dankte af
- dankte af
- dankten af
- dankten af
- dankten af
v.t.t.
- heb afgedankt
- hebt afgedankt
- heeft afgedankt
- hebben afgedankt
- hebben afgedankt
- hebben afgedankt
v.v.t.
- had afgedankt
- had afgedankt
- had afgedankt
- hadden afgedankt
- hadden afgedankt
- hadden afgedankt
o.t.t.t.
- zal afdanken
- zult afdanken
- zal afdanken
- zullen afdanken
- zullen afdanken
- zullen afdanken
o.v.t.t.
- zou afdanken
- zou afdanken
- zou afdanken
- zouden afdanken
- zouden afdanken
- zouden afdanken
diversen
- dank af!
- dankt af!
- afgedankt
- afdankende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afdanken