Dutch
Detailed Translations for uitmonden from Dutch to French
uitmonden:
-
uitmonden (tot gevolg hebben; resulteren; resultaat)
aboutir à; avoir pour résultat; se déverser dans; causer; avoir pour conséquence-
aboutir à verb
-
avoir pour résultat verb
-
se déverser dans verb
-
causer verb (cause, causes, causons, causez, causent, causais, causait, causions, causiez, causaient, causai, causas, causa, causâmes, causâtes, causèrent, causerai, causeras, causera, causerons, causerez, causeront)
-
-
uitmonden (uitstromen; uitvloeien in)
Conjugations for uitmonden:
o.t.t.
- mond uit
- mondt uit
- mondt uit
- monden uit
- monden uit
- monden uit
o.v.t.
- mondde uit
- mondde uit
- mondde uit
- mondden uit
- mondden uit
- mondden uit
v.t.t.
- ben uitgemond
- bent uitgemond
- is uitgemond
- zijn uitgemond
- zijn uitgemond
- zijn uitgemond
v.v.t.
- was uitgemond
- was uitgemond
- was uitgemond
- waren uitgemond
- waren uitgemond
- waren uitgemond
o.t.t.t.
- zal uitmonden
- zult uitmonden
- zal uitmonden
- zullen uitmonden
- zullen uitmonden
- zullen uitmonden
o.v.t.t.
- zou uitmonden
- zou uitmonden
- zou uitmonden
- zouden uitmonden
- zouden uitmonden
- zouden uitmonden
diversen
- mond uit!
- mondt uit!
- uitgemond
- uitmondend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze