Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. onthullen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for onthullen from Dutch to French

onthullen:

onthullen verb (onthul, onthult, onthulde, onthulden, onthuld)

  1. onthullen (ontmaskeren; blootleggen)
    découvrir; démasquer; exposer; mettre à nu
    • découvrir verb (découvre, découvres, découvrons, découvrez, )
    • démasquer verb (démasque, démasques, démasquons, démasquez, )
    • exposer verb (expose, exposes, exposons, exposez, )

Conjugations for onthullen:

o.t.t.
  1. onthul
  2. onthult
  3. onthult
  4. onthullen
  5. onthullen
  6. onthullen
o.v.t.
  1. onthulde
  2. onthulde
  3. onthulde
  4. onthulden
  5. onthulden
  6. onthulden
v.t.t.
  1. heb onthuld
  2. hebt onthuld
  3. heeft onthuld
  4. hebben onthuld
  5. hebben onthuld
  6. hebben onthuld
v.v.t.
  1. had onthuld
  2. had onthuld
  3. had onthuld
  4. hadden onthuld
  5. hadden onthuld
  6. hadden onthuld
o.t.t.t.
  1. zal onthullen
  2. zult onthullen
  3. zal onthullen
  4. zullen onthullen
  5. zullen onthullen
  6. zullen onthullen
o.v.t.t.
  1. zou onthullen
  2. zou onthullen
  3. zou onthullen
  4. zouden onthullen
  5. zouden onthullen
  6. zouden onthullen
en verder
  1. is onthuld
  2. zijn onthuld
diversen
  1. onthul!
  2. onthult!
  3. onthuld
  4. onthullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for onthullen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
découvrir blootleggen; onthullen; ontmaskeren achter komen; achterhalen; bloot leggen; blootleggen; lokaliseren; ontdekken; ontknopen; ontmoeten; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwaren; ontwarren; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; oplossen; opsnuffelen; opsporen; plaats toekennen; plaatsen; reveleren; te weten komen; tegenkomen; traceren; treffen; uitvissen; vinden
démasquer blootleggen; onthullen; ontmaskeren
exposer blootleggen; onthullen; ontmaskeren aanbieden; accentueren; belichten; beschikbaar maken; blootleggen; etaleren; exposeren; laten zien; offreren; ontsluiten; opendoen; openen; openmaken; ophelderen; opklaren; presenteren; tentoonstellen; toelichten; tonen; uitstallen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; vertonen; voor ogen brengen; voorleggen
mettre à nu blootleggen; onthullen; ontmaskeren bloot leggen; ontbloten; ontsluiten; opendoen; openen; openmaken; strippen

Wiktionary Translations for onthullen:

onthullen
verb
  1. van het hulsel ontdoen
  2. openbaren van onbekende feiten

Cross Translation:
FromToVia
onthullen révéler disclose — make known
onthullen révéler reveal — to uncover
onthullen dévoiler; lever le voile unveil — to uncover
onthullen dévoiler enthüllen — die Verhüllung, Hülle oder Abdeckung entfernen
onthullen révéler; démasquer enthüllenübertragen: (bisher unbekannte Fakten) offenbaren