Dutch

Detailed Translations for leidinggeven from Dutch to French

leidinggeven:

leidinggeven verb (geef leiding, geeft leiding, gaf leiding, gaven leiding, leiding gegeven)

  1. leidinggeven (bevel voeren over; leiden; aanvoeren; commanderen)
    mener; diriger; commander; avoir le commandement; ordonner; présider; gouverner; administrer; piloter
    • mener verb (mène, mènes, menons, menez, )
    • diriger verb (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • commander verb (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • ordonner verb (ordonne, ordonnes, ordonnons, ordonnez, )
    • présider verb (préside, présides, présidons, présidez, )
    • gouverner verb (gouverne, gouvernes, gouvernons, gouvernez, )
    • administrer verb (administre, administres, administrons, administrez, )
    • piloter verb (pilote, pilotes, pilotons, pilotez, )

Conjugations for leidinggeven:

o.t.t.
  1. geef leiding
  2. geeft leiding
  3. geeft leiding
  4. geven leiding
  5. geven leiding
  6. geven leiding
o.v.t.
  1. gaf leiding
  2. gaf leiding
  3. gaf leiding
  4. gaven leiding
  5. gaven leiding
  6. gaven leiding
v.t.t.
  1. heb leiding gegeven
  2. hebt leiding gegeven
  3. heeft leiding gegeven
  4. hebben leiding gegeven
  5. hebben leiding gegeven
  6. hebben leiding gegeven
v.v.t.
  1. had leiding gegeven
  2. had leiding gegeven
  3. had leiding gegeven
  4. hadden leiding gegeven
  5. hadden leiding gegeven
  6. hadden leiding gegeven
o.t.t.t.
  1. zal leidinggeven
  2. zult leidinggeven
  3. zal leidinggeven
  4. zullen leidinggeven
  5. zullen leidinggeven
  6. zullen leidinggeven
o.v.t.t.
  1. zou leidinggeven
  2. zou leidinggeven
  3. zou leidinggeven
  4. zouden leidinggeven
  5. zouden leidinggeven
  6. zouden leidinggeven
diversen
  1. geef leiding!
  2. geeft leiding!
  3. leiding gegeven
  4. leidinggevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leidinggeven [znw.] noun

  1. leidinggeven (besturen)
    la direction

Translation Matrix for leidinggeven:

NounRelated TranslationsOther Translations
direction besturen; leidinggeven Raad van Bestuur; aanvoeren; aanvoering; bediening; bedrijfsleiding; beheer; besturing; bestuur; bewind; directeurschap; directie; directieteam; directoraat; hemelstreek; koers; kompasstreek; leiding; leidinggevend orgaan; management; managementteam; regeringsstelsel; regime; richting; route; staatsbestel; vaarroute; voorgaan; windstreek
VerbRelated TranslationsOther Translations
administrer aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; administreren; beheren; besturen; binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; leiden; leiding geven; managen; verstrekken; voorzitten
avoir le commandement aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
commander aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; bestellen; besturen; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; iem. afdwingen; leiden; leiding geven; macht uitoefenen; managen; ontrukken; onttrekken; opdragen; orderen; overheersen; regeren; verordenen; voorschrijven; voorzitten
diriger aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aansturen; aanvoeren; administreren; begeleiden; beheren; besturen; bevelen; commanderen; decreteren; erdoor loodsen; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; karren; leiden; leiding geven; macht uitoefenen; managen; meevoeren; opdragen; overheersen; regeren; rijden; verordenen; voeren; voorzitten
gouverner aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; bedwingen; beheersen; besturen; beteugelen; de overhand hebben; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; leiden; leiding geven; macht uitoefenen; machtiger zijn; managen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; regeren; terughouden; voorzitten
mener aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; begeleiden; besturen; chaperonneren; een voorsprong hebben; escorteren; geleiden; leiden; leiding geven; managen; meegaan; meelopen; meevoeren; vergezellen; voeren; volgen; voorliggen; voorzitten; wegbrengen
ordonner aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven afkondigen; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; ordenen; ordonneren; uitvaardigen; verordenen; verordineren; verordonneren; voorschrijven
piloter aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven binnenleiden; binnenloodsen; karren; navigeren; rijden; vliegtuig besturen
présider aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten