Dutch

Detailed Translations for klungel from Dutch to French

klungel:

klungel [de ~] noun

  1. de klungel (kruk; klungelaar; stumper; stoethaspel)
    le colificheur; le bousilleur; l'andouille; le drôle de type; le brimborion; le chiffon; la loque; le maladroit; le manchot; l'empoté; le gaffeur; le pauvre type; le pauvre diable

Translation Matrix for klungel:

NounRelated TranslationsOther Translations
andouille klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper klojo; oetlul
bousilleur klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper beunhaas; knoeipot; koekenbakker; morser; prutsers; rommelaar
brimborion klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper
chiffon klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper bon; coupon; doek; doekje; flard; homp; lap; lor; poetslap; prul; stuk stof; vod; vodje
colificheur klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper
drôle de type klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper een vreemde snuiter; snoeshaan; snuiter
empoté klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper klooi
gaffeur klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper
loque klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper flard; homp; lap; lor; prul; vod; vodje
maladroit klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper
manchot klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper
pauvre diable klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper arme drommel; drommel; druiloor; idioot; kalfskop; kuiken; oen; ongelukkige; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozole hals; rund; schaap; schaapskop; schapenkop; stakker; stakkerd; stommeling; stommerd; stommerik; stumper; sukkel; sukkelaar; sul; uil; zielenpiet
pauvre type klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper arme drommel; drommel; ongelukkige; stakker; stakkerd; stumper; sukkel; sukkelaar; zielenpiet
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
maladroit klungelig; links
ModifierRelated TranslationsOther Translations
empoté opgeschoten; stoethaspelig
maladroit bot; gebrekkig; knullig; krukkig; lomp; onbeholpen; onbehouwen; onbeleefd; onbeschaafd; onelegant; ongemanierd; onhandig; onopgevoed; plomp; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig
manchot eenhandig

Related Words for "klungel":


Synonyms for "klungel":


Related Definitions for "klungel":

  1. iemand die erg onhandig is1
    • die klungel heeft overal koffie gemorst1

klungel form of klungelen:

klungelen verb (klungel, klungelt, klungelde, klungelden, geklungeld)

  1. klungelen (knoeien; klunzen; prutsen; stuntelen)
    tripoter; niaiser; bricoler maladroitement; bousiller; gâcher
    • tripoter verb (tripote, tripotes, tripotons, tripotez, )
    • niaiser verb
    • bousiller verb (bousille, bousilles, bousillons, bousillez, )
    • gâcher verb (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )

Conjugations for klungelen:

o.t.t.
  1. klungel
  2. klungelt
  3. klungelt
  4. klungelen
  5. klungelen
  6. klungelen
o.v.t.
  1. klungelde
  2. klungelde
  3. klungelde
  4. klungelden
  5. klungelden
  6. klungelden
v.t.t.
  1. heb geklungeld
  2. hebt geklungeld
  3. heeft geklungeld
  4. hebben geklungeld
  5. hebben geklungeld
  6. hebben geklungeld
v.v.t.
  1. had geklungeld
  2. had geklungeld
  3. had geklungeld
  4. hadden geklungeld
  5. hadden geklungeld
  6. hadden geklungeld
o.t.t.t.
  1. zal klungelen
  2. zult klungelen
  3. zal klungelen
  4. zullen klungelen
  5. zullen klungelen
  6. zullen klungelen
o.v.t.t.
  1. zou klungelen
  2. zou klungelen
  3. zou klungelen
  4. zouden klungelen
  5. zouden klungelen
  6. zouden klungelen
diversen
  1. klungel!
  2. klungelt!
  3. geklungeld
  4. klungelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klungelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bousiller klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen afbreken; bederven; breken; fröbelen; kapotmaken; knutselen; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; prutsen; slopen; stukmaken; uit elkaar halen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verprutsen; verzieken
bricoler maladroitement klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen
gâcher klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen aanklooien; aanrommelen; aanrotzooien; bederven; corrumperen; klooien; knoeien; ontbinden; rotten; rotzooien; scharrelen; schiften; stukmaken; verboemelen; verbrassen; verbroddelen; verderven; verdoen; vergaan; vergallen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verloederen; verpesten; verprutsen; verrotten; verslonzen; verspillen; verteren; verzieken; verzuren; wegrotten; zuur worden
niaiser klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen keutelen
tripoter klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; knoeien; peuteren; prutsen; pulken; rommelen; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip

Related Words for "klungelen":