Dutch
Detailed Translations for bleek from Dutch to French
bleek:
-
bleek (bleek van gelaatskleur; wit)
-
bleek (flets; verschoten; flauw)
-
bleek (flets; kleurloos)
-
bleek (pips)
-
bleek (kleurloos; blank; ongekleurd)
incolore; blanc; blême; sans couleur; sans nuance; gris-
incolore adj
-
blanc adj
-
blême adj
-
sans couleur adj
-
sans nuance adj
-
gris adj
-
Translation Matrix for bleek:
Related Words for "bleek":
bleek form of bleken:
-
bleken (opbleken)
pâlir; étioler-
pâlir verb (pâlis, pâlit, pâlissons, pâlissez, pâlissent, pâlissais, pâlissait, pâlissions, pâlissiez, pâlissaient, pâlîmes, pâlîtes, pâlirent, pâlirai, pâliras, pâlira, pâlirons, pâlirez, pâliront)
-
étioler verb (étiole, étioles, étiolons, étiolez, étiolent, étiolais, étiolait, étiolions, étioliez, étiolaient, étiolai, étiolas, étiola, étiolâmes, étiolâtes, étiolèrent, étiolerai, étioleras, étiolera, étiolerons, étiolerez, étioleront)
-
Conjugations for bleken:
o.t.t.
- bleek
- bleekt
- bleekt
- bleken
- bleken
- bleken
o.v.t.
- bleekte
- bleekte
- bleekte
- bleekten
- bleekten
- bleekten
v.t.t.
- heb gebleekt
- hebt gebleekt
- heeft gebleekt
- hebben gebleekt
- hebben gebleekt
- hebben gebleekt
v.v.t.
- had gebleekt
- had gebleekt
- had gebleekt
- hadden gebleekt
- hadden gebleekt
- hadden gebleekt
o.t.t.t.
- zal bleken
- zult bleken
- zal bleken
- zullen bleken
- zullen bleken
- zullen bleken
o.v.t.t.
- zou bleken
- zou bleken
- zou bleken
- zouden bleken
- zouden bleken
- zouden bleken
en verder
- ben gebleekt
- bent gebleekt
- is gebleekt
- zijn gebleekt
- zijn gebleekt
- zijn gebleekt
diversen
- bleek!
- bleekt!
- gebleekt
- blekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bleken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pâlir | bleken; opbleken | bleek worden; lichter worden van kleur; oplichten; tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verflauwen; verkleuren; verschieten; verslappen; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden |
étioler | bleken; opbleken |
bleek form of blijken:
-
blijken (bewaarheid worden; uitkomen)
Conjugations for blijken:
o.t.t.
- blijk
- blijkt
- blijkt
- blijken
- blijken
- blijken
o.v.t.
- bleek
- bleek
- bleek
- bleken
- bleken
- bleken
v.t.t.
- ben gebleken
- bent gebleken
- is gebleken
- zijn gebleken
- zijn gebleken
- zijn gebleken
v.v.t.
- was gebleken
- was gebleken
- was gebleken
- waren gebleken
- waren gebleken
- waren gebleken
o.t.t.t.
- zal blijken
- zult blijken
- zal blijken
- zullen blijken
- zullen blijken
- zullen blijken
o.v.t.t.
- zou blijken
- zou blijken
- zou blijken
- zouden blijken
- zouden blijken
- zouden blijken
diversen
- blijk!
- blijkt!
- gebleken
- blijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for blijken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
se confirmer | bewaarheid worden; blijken; uitkomen | |
se réaliser | bewaarheid worden; blijken; uitkomen |
Related Words for "blijken":
Antonyms for "blijken":
Related Definitions for "blijken":
Wiktionary Translations for blijken:
blijken
Cross Translation:
verb
-
copl|nld uit iets duidelijk (geworden) zijn
- blijken → il apparaît que
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• blijken | → émergent | ↔ emerging — becoming prominent; newly formed; emergent; rising |