Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afspoelen:


Dutch

Detailed Translations for afspoelen from Dutch to French

afspoelen:

afspoelen verb (spoel af, spoelt af, spoelde af, spoelden af, afgespoeld)

  1. afspoelen
    rincer
    • rincer verb (rince, rinces, rinçons, rincez, )
  2. afspoelen
    laver; rincer; laver à grande eau; détacher
    • laver verb (lave, laves, lavons, lavez, )
    • rincer verb (rince, rinces, rinçons, rincez, )
    • détacher verb (détache, détaches, détachons, détachez, )

Conjugations for afspoelen:

o.t.t.
  1. spoel af
  2. spoelt af
  3. spoelt af
  4. spoelen af
  5. spoelen af
  6. spoelen af
o.v.t.
  1. spoelde af
  2. spoelde af
  3. spoelde af
  4. spoelden af
  5. spoelden af
  6. spoelden af
v.t.t.
  1. heb afgespoeld
  2. hebt afgespoeld
  3. heeft afgespoeld
  4. hebben afgespoeld
  5. hebben afgespoeld
  6. hebben afgespoeld
v.v.t.
  1. had afgespoeld
  2. had afgespoeld
  3. had afgespoeld
  4. hadden afgespoeld
  5. hadden afgespoeld
  6. hadden afgespoeld
o.t.t.t.
  1. zal afspoelen
  2. zult afspoelen
  3. zal afspoelen
  4. zullen afspoelen
  5. zullen afspoelen
  6. zullen afspoelen
o.v.t.t.
  1. zou afspoelen
  2. zou afspoelen
  3. zou afspoelen
  4. zouden afspoelen
  5. zouden afspoelen
  6. zouden afspoelen
diversen
  1. spoel af!
  2. spoelt af!
  3. afgespoeld
  4. afspoelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afspoelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
détacher afspoelen afhaken; afkoppelen; afplukken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; gaan; heengaan; kraken; losbreken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; lostornen; loswerken; niet-beschikbaar maken; opbreken; openbreken; opgeven; ophouden; opstappen; plukken; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; vertrekken; weggaan
laver afspoelen afboenen; afschrobben; boenen; dechargeren; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; onschuldig verklaren; reinigen; schoonboenen; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schoonwassen; schrobben; uitwassen; vrijpleiten; vrijspreken; wassen; zuiveren
laver à grande eau afspoelen afboenen; afschrobben; boenen; dweilen; omspoelen met water; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; uitspoelen; uitwassen; wassen
rincer afspoelen omspoelen; omspoelen met water; spoelen; uitspoelen; uitwassen; wassen