Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. aanvoelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanvoelen from Dutch to French

aanvoelen:

aanvoelen verb (voel aan, voelt aan, voelde aan, voelden aan, aangevoeld)

  1. aanvoelen (voorvoelen)
    ressentir; sentir; pressentir; apercevoir; éprouver; se rendre compte de
    • ressentir verb (ressens, ressent, ressentons, ressentez, )
    • sentir verb (sens, sent, sentons, sentez, )
    • pressentir verb (pressens, pressent, pressentons, pressentez, )
    • apercevoir verb (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • éprouver verb (éprouve, éprouves, éprouvons, éprouvez, )

Conjugations for aanvoelen:

o.t.t.
  1. voel aan
  2. voelt aan
  3. voelt aan
  4. voelen aan
  5. voelen aan
  6. voelen aan
o.v.t.
  1. voelde aan
  2. voelde aan
  3. voelde aan
  4. voelden aan
  5. voelden aan
  6. voelden aan
v.t.t.
  1. heb aangevoeld
  2. hebt aangevoeld
  3. heeft aangevoeld
  4. hebben aangevoeld
  5. hebben aangevoeld
  6. hebben aangevoeld
v.v.t.
  1. had aangevoeld
  2. had aangevoeld
  3. had aangevoeld
  4. hadden aangevoeld
  5. hadden aangevoeld
  6. hadden aangevoeld
o.t.t.t.
  1. zal aanvoelen
  2. zult aanvoelen
  3. zal aanvoelen
  4. zullen aanvoelen
  5. zullen aanvoelen
  6. zullen aanvoelen
o.v.t.t.
  1. zou aanvoelen
  2. zou aanvoelen
  3. zou aanvoelen
  4. zouden aanvoelen
  5. zouden aanvoelen
  6. zouden aanvoelen
diversen
  1. voel aan!
  2. voelt aan!
  3. aangevoeld
  4. aanvoelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvoelen [znw.] noun

  1. aanvoelen (feeling; gevoel)
    la disposition; le don; l'intuition

Translation Matrix for aanvoelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
disposition aanvoelen; feeling; gevoel beschikbaarheid; beschikking; bui; compromis; conditie; confessie; geloof; geloofsovertuiging; gemoedsaard; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; geneigdheid; gezindheid; gezindte; hang; humeur; inborst; inclinatie; indeling; neiging; staat; stemming; temperament; toestand; vergelijk
don aanvoelen; feeling; gevoel aanleg; aardigheid; begaafdheid; bekwaamheid; cadeau; capaciteit; donatie; gave; genialiteit; geschenk; gift; kado; knobbel; kundigheid; present; presentje; schenking; scherpzinnigheid; talent; verjaardagscadeau; vernuft; vindingrijk vernuft
intuition aanvoelen; feeling; gevoel gevoel; instinct; intuïtie; voorgevoel
VerbRelated TranslationsOther Translations
apercevoir aanvoelen; voorvoelen aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te horen krijgen; te zien krijgen; turen; vernemen; voelen; waarnemen; zien
pressentir aanvoelen; voorvoelen
ressentir aanvoelen; voorvoelen beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen
se rendre compte de aanvoelen; voorvoelen bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien
sentir aanvoelen; voorvoelen beleven; ervaren; gewaarworden; iets voelen; ondervinden; voelen
éprouver aanvoelen; voorvoelen beleven; beproeven; doormaken; ervaren; ervaren als; experimenteren; gewaarworden; horen; keuren; lijden; ondervinden; onderzoeken; op de proef stellen; proberen; te horen krijgen; testen; uitproberen; vernemen; voelen

Wiktionary Translations for aanvoelen:

aanvoelen
verb
  1. gevoel hebben voor, bij intuïtie begrijpen
aanvoelen
verb
  1. Sentir, éprouver.
  2. Traductions à trier suivant le sens