Verb | Related Translations | Other Translations |
desentonar
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; ketteren; schreeuwen; vloeken
|
enfurruñarse
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
aftobben; bouderen; een pruillip trekken; kniezen; mokken; pruilen; tobben
|
estar de mal humor
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
aftobben; bouderen; een pruillip trekken; pruilen
|
estar furioso
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
|
maldecir
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
belasteren; beledigen; foeteren; ketteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; verdoemen; veroordelen tot de hel; vervloeken; verwensen; vloeken
|
poner morritos
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
bouderen; een pruillip trekken; kniezen; mokken; pruilen
|
rabiar
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
foeteren; fulmineren; jachten; ketteren; opdrijven; ophitsen; opjagen; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren tegen; voortjagen; woeden
|
refunfuñar
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; grauwen; kankeren; ketteren; protesteren; sakkeren; schreeuwen; snauwen; tegenspartelen; tegenstribbelen; uitvaren tegen; verzetten; vloeken; zemelen; zeuren
|
resentirse
|
kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
|
bouderen; een pruillip trekken; pruilen
|