Dutch
Detailed Translations for vastkoeken from Dutch to Spanish
vastkoeken:
-
vastkoeken
Conjugations for vastkoeken:
o.t.t.
- koek vast
- koekt vast
- koekt vast
- koeken vast
- koeken vast
- koeken vast
o.v.t.
- koekte vast
- koekte vast
- koekte vast
- koekten vast
- koekten vast
- koekten vast
v.t.t.
- ben vastgekoekt
- bent vastgekoekt
- is vastgekoekt
- zijn vastgekoekt
- zijn vastgekoekt
- zijn vastgekoekt
v.v.t.
- was vastgekoekt
- was vastgekoekt
- was vastgekoekt
- waren vastgekoekt
- waren vastgekoekt
- waren vastgekoekt
o.t.t.t.
- zal vastkoeken
- zult vastkoeken
- zal vastkoeken
- zullen vastkoeken
- zullen vastkoeken
- zullen vastkoeken
o.v.t.t.
- zou vastkoeken
- zou vastkoeken
- zou vastkoeken
- zouden vastkoeken
- zouden vastkoeken
- zouden vastkoeken
diversen
- koek vast!
- koekt vast!
- vastgekoekt
- vastkoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vastkoeken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pegarse | aanplakken; kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
pegarse | vastkoeken | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aanbakken; aaneenplakken; aanjagen; aankleven; aanlijmen; aansporen; kleven; klitten; lijmen; opjutten; plakken; porren; samenplakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken; verneuken |