Dutch
Detailed Translations for uitvouwen from Dutch to Spanish
uitvouwen:
-
uitvouwen (openvouwen; ontvouwen; uitspreiden; uitklappen; uitslaan; openspreiden)
Conjugations for uitvouwen:
o.t.t.
- vouw uit
- vouwt uit
- vouwt uit
- vouwen uit
- vouwen uit
- vouwen uit
o.v.t.
- vouwde uit
- vouwde uit
- vouwde uit
- vouwden uit
- vouwden uit
- vouwden uit
v.t.t.
- heb uitgevouwen
- hebt uitgevouwen
- heeft uitgevouwen
- hebben uitgevouwen
- hebben uitgevouwen
- hebben uitgevouwen
v.v.t.
- had uitgevouwen
- had uitgevouwen
- had uitgevouwen
- hadden uitgevouwen
- hadden uitgevouwen
- hadden uitgevouwen
o.t.t.t.
- zal uitvouwen
- zult uitvouwen
- zal uitvouwen
- zullen uitvouwen
- zullen uitvouwen
- zullen uitvouwen
o.v.t.t.
- zou uitvouwen
- zou uitvouwen
- zou uitvouwen
- zouden uitvouwen
- zouden uitvouwen
- zouden uitvouwen
en verder
- ben uitgevouwen
- bent uitgevouwen
- is uitgevouwen
- zijn uitgevouwen
- zijn uitgevouwen
- zijn uitgevouwen
diversen
- vouw uit!
- vouwt uit!
- uitgevouwen
- uitvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitvouwen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
desplegar | ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen | afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; graven; herzien; losgooien; loswerpen; naar binnen werken; nader verklaren; ontvouwen; ontwikkelen; opdelven; opgraven; pralen; pronken; ronddelen; scheppen; spreiden; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitleggen; uitreiken; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen |