Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- uitsliepen:
- uitslapen:
-
Wiktionary:
- uitslapen → habérsele pegado a uno las sábanas
Dutch
Detailed Translations for uitsliepen from Dutch to Spanish
uitsliepen:
Translation Matrix for uitsliepen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
burlarse | uitsliepen | belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; ironiseren; malligheid uithalen; schertsen; streek uithalen; verneuken; wegpesten |
mofarse | uitsliepen | belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; ironiseren |
uitsliepen form of uitslapen:
-
uitslapen
Conjugations for uitslapen:
o.t.t.
- slaap uit
- slaapt uit
- slaapt uit
- slapen uit
- slapen uit
- slapen uit
o.v.t.
- sliep uit
- sliep uit
- sliep uit
- sliepen uit
- sliepen uit
- sliepen uit
v.t.t.
- heb uitgeslapen
- hebt uitgeslapen
- heeft uitgeslapen
- hebben uitgeslapen
- hebben uitgeslapen
- hebben uitgeslapen
v.v.t.
- had uitgeslapen
- had uitgeslapen
- had uitgeslapen
- hadden uitgeslapen
- hadden uitgeslapen
- hadden uitgeslapen
o.t.t.t.
- zal uitslapen
- zult uitslapen
- zal uitslapen
- zullen uitslapen
- zullen uitslapen
- zullen uitslapen
o.v.t.t.
- zou uitslapen
- zou uitslapen
- zou uitslapen
- zouden uitslapen
- zouden uitslapen
- zouden uitslapen
en verder
- ben uitgeslapen
- bent uitgeslapen
- is uitgeslapen
- zijn uitgeslapen
- zijn uitgeslapen
- zijn uitgeslapen
diversen
- slaap uit!
- slaapt uit!
- uitgeslapen
- uitslapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitslapen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dormir hasta tarde | uitslapen | |
hartarse de dormir | uitslapen |
Wiktionary Translations for uitslapen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitslapen | → habérsele pegado a uno las sábanas | ↔ sleep in — to sleep late |