Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. scheef gaan:


Dutch

Detailed Translations for scheef gaan from Dutch to Spanish

scheef gaan:

scheef gaan verb (ga scheef, gaat scheef, ging scheef, gingen scheef, scheef gegaan)

  1. scheef gaan
    ir mal

Conjugations for scheef gaan:

o.t.t.
  1. ga scheef
  2. gaat scheef
  3. gaat scheef
  4. gaan scheef
  5. gaan scheef
  6. gaan scheef
o.v.t.
  1. ging scheef
  2. ging scheef
  3. ging scheef
  4. gingen scheef
  5. gingen scheef
  6. gingen scheef
v.t.t.
  1. heb scheef gegaan
  2. hebt scheef gegaan
  3. heeft scheef gegaan
  4. hebben scheef gegaan
  5. hebben scheef gegaan
  6. hebben scheef gegaan
v.v.t.
  1. had scheef gegaan
  2. had scheef gegaan
  3. had scheef gegaan
  4. hadden scheef gegaan
  5. hadden scheef gegaan
  6. hadden scheef gegaan
o.t.t.t.
  1. zal scheef gaan
  2. zult scheef gaan
  3. zal scheef gaan
  4. zullen scheef gaan
  5. zullen scheef gaan
  6. zullen scheef gaan
o.v.t.t.
  1. zou scheef gaan
  2. zou scheef gaan
  3. zou scheef gaan
  4. zouden scheef gaan
  5. zouden scheef gaan
  6. zouden scheef gaan
en verder
  1. ben scheef gegaan
  2. bent scheef gegaan
  3. is scheef gegaan
  4. zijn scheef gegaan
  5. zijn scheef gegaan
  6. zijn scheef gegaan
diversen
  1. ga scheef!
  2. gat scheef!
  3. scheef gegaan
  4. scheef gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for scheef gaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
ir mal scheefgaan
VerbRelated TranslationsOther Translations
ir mal scheef gaan afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; misstaan; stranden; verkeerd lopen

Related Translations for scheef gaan