Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. langsgekomen:
  2. langskomen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for langsgekomen from Dutch to Spanish

langsgekomen:


langskomen:

Conjugations for langskomen:

o.t.t.
  1. kom langs
  2. komt langs
  3. komt langs
  4. komen langs
  5. komen langs
  6. komen langs
o.v.t.
  1. kwam langs
  2. kwam langs
  3. kwam langs
  4. kwamen langs
  5. kwamen langs
  6. kwamen langs
v.t.t.
  1. ben langsgekomen
  2. bent langsgekomen
  3. is langsgekomen
  4. zijn langsgekomen
  5. zijn langsgekomen
  6. zijn langsgekomen
v.v.t.
  1. was langsgekomen
  2. was langsgekomen
  3. was langsgekomen
  4. waren langsgekomen
  5. waren langsgekomen
  6. waren langsgekomen
o.t.t.t.
  1. zal langskomen
  2. zult langskomen
  3. zal langskomen
  4. zullen langskomen
  5. zullen langskomen
  6. zullen langskomen
o.v.t.t.
  1. zou langskomen
  2. zou langskomen
  3. zou langskomen
  4. zouden langskomen
  5. zouden langskomen
  6. zouden langskomen
diversen
  1. kom langs!
  2. komt langs!
  3. langsgekomen
  4. langskomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for langskomen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
frecuentar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen frequenteren; omgaan met; verkeren
hacer una visita a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
ir a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen zullen
ir a ver aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen bekijken; bezichtigen; inspecteren; naslaan; opzoeken
pasar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen achteruitgaan; aflopen; afsluiten; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; inhalen; instorten; kapotgaan; omkomen; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
pasar a ver aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen
pasar por aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen beleven; berechten; doorgaan voor; doorheen reizen; doorleven; doormaken; doorreizen; doorstaan; een stapje verder gaan; erdoor gaan; ervaren; gewaarworden; heten; moeten doorgaan voor; ondervinden; reizen door; verdergaan; verdragen; verduren; verteren; vervolgen; voelen; voorbijlopen
pasarse a ver a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
visitar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; inspecteren

Wiktionary Translations for langskomen:

langskomen
verb
  1. voorbijgaan
  2. langsgaan, op bezoek komen