Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- kit:
- kitten:
-
Wiktionary:
- kit → milico
- kitten → enmasillar, calafatear, gatito, minino, gatita
Dutch
Detailed Translations for kit from Dutch to Spanish
kit:
-
kit (kitartikel)
Translation Matrix for kit:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cola | kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel | aaneenschakeling; gelid; reeks; rij; serie; wachtrij |
cola de pegar | kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel | |
cubo del carbón | kit; kolenbak; kolenemmer; kolenkit | |
pegamento | kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel | bar; café; hokje; hol; hol van een dier; kleefmiddel; kleefpasta; knijp; kroeg; leger; lokaliteit; plakmiddel; schuilplaats; tapperij; taveerne |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
artículo de kit | kit; kitartikel | |
kit | kit; kitartikel |
Related Words for "kit":
kitten:
Conjugations for kitten:
o.t.t.
- kit
- kit
- kit
- kitten
- kitten
- kitten
o.v.t.
- kitte
- kitte
- kitte
- kitten
- kitten
- kitten
v.t.t.
- heb gekit
- hebt gekit
- heeft gekit
- hebben gekit
- hebben gekit
- hebben gekit
v.v.t.
- had gekit
- had gekit
- had gekit
- hadden gekit
- hadden gekit
- hadden gekit
o.t.t.t.
- zal kitten
- zult kitten
- zal kitten
- zullen kitten
- zullen kitten
- zullen kitten
o.v.t.t.
- zou kitten
- zou kitten
- zou kitten
- zouden kitten
- zouden kitten
- zouden kitten
en verder
- is gekit
diversen
- kit!
- kit!
- gekit
- kittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kitten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
encolar | kitten | aan elkaar kleven; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; klitten; lijmen; plakken; vastlijmen; vastplakken |
pegar | kitten | aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanhechten; aankleven; aanlijmen; afbedelen; afranselen; beplakken; beroeren; bevestigen; bonken; hameren; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; raken; rammen; samenplakken; slaan; treffen; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastmaken; vastplakken |