Dutch
Detailed Translations for inrukken from Dutch to Spanish
inrukken:
-
inrukken (ophoepelen; opdonderen; opkrassen; oplazeren)
Conjugations for inrukken:
o.t.t.
- ruk in
- rukt in
- rukt in
- rukken in
- rukken in
- rukken in
o.v.t.
- rukte in
- rukte in
- rukte in
- rukten in
- rukten in
- rukten in
v.t.t.
- ben ingerukt
- bent ingerukt
- is ingerukt
- zijn ingerukt
- zijn ingerukt
- zijn ingerukt
v.v.t.
- was ingerukt
- was ingerukt
- was ingerukt
- waren ingerukt
- waren ingerukt
- waren ingerukt
o.t.t.t.
- zal inrukken
- zult inrukken
- zal inrukken
- zullen inrukken
- zullen inrukken
- zullen inrukken
o.v.t.t.
- zou inrukken
- zou inrukken
- zou inrukken
- zouden inrukken
- zouden inrukken
- zouden inrukken
diversen
- ruk in!
- rukt in!
- ingerukt
- inrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
inrukken (ophoepelen)
Translation Matrix for inrukken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
largarse | inrukken; ophoepelen | |
pirarse | inrukken; ophoepelen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
irse a la mierda | inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren | |
largarse | inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren | afreizen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; met de noorderzon vertrekken; naar de vijand overlopen; opbreken; opflikkeren; opkrassen; oprotten; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegscheren; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich wegscheren |
pirarse | wegscheren; zich wegscheren |