Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. incarneren:


Dutch

Detailed Translations for incarneren from Dutch to Spanish

incarneren:

incarneren verb (incarneer, incarneert, incarneerde, incarneerden, geïncarneerd)

  1. incarneren (in een ander lichaam terugkeren)

Conjugations for incarneren:

o.t.t.
  1. incarneer
  2. incarneert
  3. incarneert
  4. incarneren
  5. incarneren
  6. incarneren
o.v.t.
  1. incarneerde
  2. incarneerde
  3. incarneerde
  4. incarneerden
  5. incarneerden
  6. incarneerden
v.t.t.
  1. ben geïncarneerd
  2. bent geïncarneerd
  3. is geïncarneerd
  4. zijn geïncarneerd
  5. zijn geïncarneerd
  6. zijn geïncarneerd
v.v.t.
  1. was geïncarneerd
  2. was geïncarneerd
  3. was geïncarneerd
  4. waren geïncarneerd
  5. waren geïncarneerd
  6. waren geïncarneerd
o.t.t.t.
  1. zal incarneren
  2. zult incarneren
  3. zal incarneren
  4. zullen incarneren
  5. zullen incarneren
  6. zullen incarneren
o.v.t.t.
  1. zou incarneren
  2. zou incarneren
  3. zou incarneren
  4. zouden incarneren
  5. zouden incarneren
  6. zouden incarneren
diversen
  1. incarneer!
  2. incarneert!
  3. geïncarneerd
  4. incarnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for incarneren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
encarnar in een ander lichaam terugkeren; incarneren belichamen; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; verpersoonlijken; vertolken
personificar in een ander lichaam terugkeren; incarneren belichamen; personificeren; personifiëren; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; verpersoonlijken; vertolken