Noun | Related Translations | Other Translations |
despegar
|
|
afvloeien; wegstromen; wegvloeien
|
subir
|
|
opklimmen; oprijden; stijgen
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
alzar el vuelo
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
|
alzarse
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
in de hoogte steken; omhoogrijzen; omhoogsteken; ontspinnen; oprijzen; rijzen
|
ascender
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
aanwassen; beklimmen; bevorderd worden; bovenkomen; hoger worden; hogerop komen; klimmen; omhoog gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opwaarts gaan; rijzen; stijgen; zich opwerken
|
despegar
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
aanvangen; afstomen; afweken; beginnen; doorbreken; loskomen; losweken; omhoogkomen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opstijgen; opvliegen; starten; van start gaan; vrijkomen
|
echarse a volar
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
afvliegen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; verwaaien; wegstuiven; wegvliegen; wegwaaien
|
elevarse
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
hoger worden; jezelf opwerken; naar boven drijven; naar boven jagen; omhoogdrijven; omhoogjagen; omhoogkomen; omhoogrijzen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opwerken; prijs opdrijven; rijzen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
|
escalar
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
beklimmen; beroven; binnen breken; een inbraak doen; escaleren; inbreken; inklimmen; omhoogrijzen; oprijzen; rijzen; schaal aanpassen; uit de hand lopen
|
inclinarse hacia arriba
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|
montarse
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
hoger worden
|
subir
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; erop vooruit gaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hogerop komen; inrijden; lichten; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogstijgen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; opheffen; ophijsen; ophogen; oprijden; oprijzen; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts rijden; opzetten; rijzen; stijgen; tillen; toenemen; verhogen; vermeerderen; vooruitkomen; vorderen; zich opwerken
|
surgir
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; boven water komen; bovenkomen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; in het hoofd opkomen; invallen; naar binnen vallen; omhooggaan; omhoogkomen; ontstaan; opdiepen; opdoemen; opduiken; opkomen voor; oprijzen; opwellen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; van de bodem ophalen; vermeerderen; verrijzen; voortkomen; weer verschijnen
|
venir hacia arriba
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|