Dutch
Detailed Translations for groeperen from Dutch to Spanish
groeperen:
-
groeperen (indelen; ordenen; arrangeren; systematiseren)
organizar; sistematizar; repartir; clasificar; disponer; ordenar; seleccionar; sortear-
organizar verb
-
sistematizar verb
-
repartir verb
-
clasificar verb
-
disponer verb
-
ordenar verb
-
seleccionar verb
-
sortear verb
-
-
groeperen
Conjugations for groeperen:
o.t.t.
- groepeer
- groepeert
- groepeert
- groeperen
- groeperen
- groeperen
o.v.t.
- groepeerde
- groepeerde
- groepeerde
- groepeerden
- groepeerden
- groepeerden
v.t.t.
- heb gegroepeerd
- hebt gegroepeerd
- heeft gegroepeerd
- hebben gegroepeerd
- hebben gegroepeerd
- hebben gegroepeerd
v.v.t.
- had gegroepeerd
- had gegroepeerd
- had gegroepeerd
- hadden gegroepeerd
- hadden gegroepeerd
- hadden gegroepeerd
o.t.t.t.
- zal groeperen
- zult groeperen
- zal groeperen
- zullen groeperen
- zullen groeperen
- zullen groeperen
o.v.t.t.
- zou groeperen
- zou groeperen
- zou groeperen
- zouden groeperen
- zouden groeperen
- zouden groeperen
en verder
- ben gegroepeerd
- bent gegroepeerd
- is gegroepeerd
- zijn gegroepeerd
- zijn gegroepeerd
- zijn gegroepeerd
diversen
- groepeer!
- groepeert!
- gegroepeerd
- groeperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for groeperen:
Wiktionary Translations for groeperen:
groeperen
Cross Translation:
verb
-
in groepen stellen
- groeperen → agrupar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• groeperen | → agrupar | ↔ group — put together to form a group |
• groeperen | → agrupar | ↔ grouper — Réunir |
• groeperen | → coleccionar; acumular; reunir; juntar | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |