Dutch
Detailed Translations for grienen from Dutch to Spanish
grienen:
Conjugations for grienen:
o.t.t.
- grien
- grient
- grient
- grienen
- grienen
- grienen
o.v.t.
- griende
- griende
- griende
- grienden
- grienden
- grienden
v.t.t.
- heb gegriend
- hebt gegriend
- heeft gegriend
- hebben gegriend
- hebben gegriend
- hebben gegriend
v.v.t.
- had gegriend
- had gegriend
- had gegriend
- hadden gegriend
- hadden gegriend
- hadden gegriend
o.t.t.t.
- zal grienen
- zult grienen
- zal grienen
- zullen grienen
- zullen grienen
- zullen grienen
o.v.t.t.
- zou grienen
- zou grienen
- zou grienen
- zouden grienen
- zouden grienen
- zouden grienen
diversen
- grien!
- grient!
- gegriend
- grienend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for grienen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aullar | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren | brullen; emmeren; gillen; huilen; janken; joelen; krijsen; roepen; schreeuwen; sniffen; snotteren; uitjouwen; wenen |
gimotear | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren | emmeren; kreunen; steunen; temen; zich beklagen |
llorar | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren | bewenen; brullen; gillen; huilen; janken; krijsen; schreien; zich beklagen |
lloriquear | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren | emmeren; huilen; schreien; zemelen; zich beklagen |
sollozar | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren | janken; snikken |