Summary
Dutch
Detailed Translations for geschud from Dutch to Spanish
geschud:
Translation Matrix for geschud:
Noun | Related Translations | Other Translations |
choque | geschok; geschud | aanrijding; aanvaring; bons; botsing; collisie; doorstoot; dreun; gestoot; hort; klap; knal; kwak; opeen knallen; pof; schok; schokkende beweging; shock; smak; stoot |
sacudir | geschok; geschud | afschudden |
Verb | Related Translations | Other Translations |
sacudir | afkeuren; afschudden; afstemmen; afwijzen; beven; iets uitschudden; inkloppen; omschudden; opschudden; schudden; stof afkloppen; trillen; uitdeuken; uitkloppen; uitplunderen; uitschudden; verwerpen | |
Other | Related Translations | Other Translations |
choque | botsing |
schudden:
-
schudden (trillen; beven)
-
schudden (heen en weer bewegen)
Conjugations for schudden:
o.t.t.
- schud
- schudt
- schudt
- schudden
- schudden
- schudden
o.v.t.
- schudde
- schudde
- schudde
- schudden
- schudden
- schudden
v.t.t.
- heb geschud
- hebt geschud
- heeft geschud
- hebben geschud
- hebben geschud
- hebben geschud
v.v.t.
- had geschud
- had geschud
- had geschud
- hadden geschud
- hadden geschud
- hadden geschud
o.t.t.t.
- zal schudden
- zult schudden
- zal schudden
- zullen schudden
- zullen schudden
- zullen schudden
o.v.t.t.
- zou schudden
- zou schudden
- zou schudden
- zouden schudden
- zouden schudden
- zouden schudden
en verder
- ben geschud
- bent geschud
- is geschud
- zijn geschud
- zijn geschud
- zijn geschud
diversen
- schud!
- schudt!
- geschud
- schuddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schudden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sacudir | afschudden; geschok; geschud | |
temblar | beven | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
sacudir | beven; schudden; trillen | afkeuren; afschudden; afstemmen; afwijzen; iets uitschudden; inkloppen; omschudden; opschudden; stof afkloppen; uitdeuken; uitkloppen; uitplunderen; uitschudden; verwerpen |
temblar | heen en weer bewegen; schudden | beven; bibberen; doortrillen; kloppen; lillen; rillen; trillen; vibreren |
tiritar | heen en weer bewegen; schudden | griezelen; gruwen; huiveren |
Related Definitions for "schudden":
Wiktionary Translations for schudden:
schudden
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schudden | → cortar | ↔ cut — to divide a pack of playing cards |
• schudden | → mezclar; barajear; barajar | ↔ shuffle — to put in a random order |
• schudden | → agitar | ↔ schütteln — (transitiv) einen Gegenstand oder eine Person schnell hin und her bewegen |
• schudden | → perturbar; sacudir | ↔ agiter — Traductions à trier suivant le sens |
• schudden | → debatir | ↔ débattre — discuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments. |
• schudden | → agitar; perturbar | ↔ troubler — rendre trouble. |
• schudden | → conmover; emocionar; agitar; perturbar | ↔ émouvoir — provoquer une émotion. |