Summary


Dutch

Detailed Translations for gegeneerd from Dutch to Spanish

gegeneerd:


Translation Matrix for gegeneerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
confundido gegeneerd beduusd; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overbluft; overdonderd; perplex; stomverbaasd; verbaasd; verbouwereerd
desagradable gegeneerd achterbaks; akelig; bedeesd; beroerd; beschroomd; betreurenswaardig; bleu; brutaal; deerlijk; doortrapt; ellendig; erg; ernstig; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; helaas; hinderlijk; hondsbrutaal; in het geniep; jammer; jammer genoeg; jammerlijk; kil; koud en vochtig; kwalijk; lastig; leep; listig; naar; naargeestig; onaangenaam; onaardig; onappetijtelijk; onbehaaglijk; onbevredigend; ondankbaar; ongelegen; ongezellig; onhartelijk; onhebbelijk; onheus; onplezierig; onprettig; onsmakelijk; onsympathiek; ontoereikend; onverdraagzaam; onverkwikkelijk; onvoldoende; onvriendelijk; onwelwillend; onwennig; schroomvallig; schuchter; slinks; sluw; sneu; snood; somber; spijtig; stiekem; storend; teleurstellend; timide; uitgekookt; van bedenkelijke aard; verlegen; vrijpostig; walgelijk; wrangig
embarazoso gegeneerd genant; gênant; pijnlijk
inconfortable gegeneerd gênant; krukkig; onbehaaglijk; onbeholpen; ongemakkelijk; onhandig; onwennig; opgelaten; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
incómodo gegeneerd genant; gênant; hinder veroorzakend; hinderlijk; krukkig; lastig; naar; onaangenaam; onbehaaglijk; onbeholpen; oncomfortabel; ongelegen; ongemakkelijk; ongerieflijk; ongezellig; onhandig; onplezierig; onprettig; onverkwikkelijk; onwennig; opgelaten; pijnlijk; schutterig; slungelig; storend; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig
poco confortable gegeneerd bedeesd; beschroomd; bleu; oncomfortabel; ongemakkelijk; ongerieflijk; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen
tímido gegeneerd bedeesd; beschroomd; bevangen; bleu; eenkennig; eenzelvig; introvert; kopschuw; mensenschuw; schichtig; schrikachtig; schroomvallig; schuchter; schuw; teruggetrokken; timide; verlegen; vreesachtig

generen:

generen verb (geneer, geneert, geneerde, geneerden, gegeneerd)

  1. generen (schamen)

Conjugations for generen:

o.t.t.
  1. geneer
  2. geneert
  3. geneert
  4. generen
  5. generen
  6. generen
o.v.t.
  1. geneerde
  2. geneerde
  3. geneerde
  4. geneerden
  5. geneerden
  6. geneerden
v.t.t.
  1. ben gegeneerd
  2. bent gegeneerd
  3. is gegeneerd
  4. zijn gegeneerd
  5. zijn gegeneerd
  6. zijn gegeneerd
v.v.t.
  1. was gegeneerd
  2. was gegeneerd
  3. was gegeneerd
  4. waren gegeneerd
  5. waren gegeneerd
  6. waren gegeneerd
o.t.t.t.
  1. zal generen
  2. zult generen
  3. zal generen
  4. zullen generen
  5. zullen generen
  6. zullen generen
o.v.t.t.
  1. zou generen
  2. zou generen
  3. zou generen
  4. zouden generen
  5. zouden generen
  6. zouden generen
diversen
  1. geneer!
  2. geneert!
  3. gegeneerd
  4. generend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for generen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
avergonzarse generen; schamen beschaamd voelen; blozen; gloeien; kleuren; rood worden; schamen; zich schamen
sentir vergüenza generen; schamen beschaamd voelen; schamen; zich schamen

Wiktionary Translations for generen:

generen
verb
  1. schaamte voelen

External Machine Translations: