Dutch
Detailed Translations for factureren from Dutch to Spanish
factureren:
-
factureren (in rekening brengen)
Conjugations for factureren:
o.t.t.
- factureer
- factureert
- factureert
- factureren
- factureren
- factureren
o.v.t.
- factureerde
- factureerde
- factureerde
- factureerden
- factureerden
- factureerden
v.t.t.
- heb gefactureerd
- hebt gefactureerd
- heeft gefactureerd
- hebben gefactureerd
- hebben gefactureerd
- hebben gefactureerd
v.v.t.
- had gefactureerd
- had gefactureerd
- had gefactureerd
- hadden gefactureerd
- hadden gefactureerd
- hadden gefactureerd
o.t.t.t.
- zal factureren
- zult factureren
- zal factureren
- zullen factureren
- zullen factureren
- zullen factureren
o.v.t.t.
- zou factureren
- zou factureren
- zou factureren
- zouden factureren
- zouden factureren
- zouden factureren
en verder
- is gefactureerd
- zijn gefactureerd
diversen
- factureer!
- factureert!
- gefactureerd
- facturerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for factureren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cargar | belasting; bevrachting; laden; vracht | |
cobrar | innen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cargar | factureren; in rekening brengen | beladen; belasten; bevrachten; inladen; laden; op iets laden; opdragen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; plomberen; sjouwen; torsen; uploaden; vullen; zeulen |
cobrar | factureren; in rekening brengen | aanroeren; aanstippen; casseren; even aanraken; geld in ontvangst nemen; herkrijgen; in geld omzetten; incasseren; innen; kapitaliseren; terugkrijgen; verkrijgen; verwerven; verzilveren; weerkrijgen |
facturar | factureren; in rekening brengen |
Wiktionary Translations for factureren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• factureren | → facturar | ↔ invoice — to bill |
• factureren | → facturar | ↔ facturer — émettre une facture |