Dutch
Detailed Translations for debrayeren from Dutch to Spanish
debrayeren:
-
debrayeren (ontkoppelen)
desconectar; separar; desacoplar; desembragar-
desconectar verb
-
separar verb
-
desacoplar verb
-
desembragar verb
-
Conjugations for debrayeren:
o.t.t.
- debrayeer
- debrayeert
- debrayeert
- debrayeren
- debrayeren
- debrayeren
o.v.t.
- debrayeerde
- debrayeerde
- debrayeerde
- debrayeerden
- debrayeerden
- debrayeerden
v.t.t.
- heb gedebrayeerd
- hebt gedebrayeerd
- heeft gedebrayeerd
- hebben gedebrayeerd
- hebben gedebrayeerd
- hebben gedebrayeerd
v.v.t.
- had gedebrayeerd
- had gedebrayeerd
- had gedebrayeerd
- hadden gedebrayeerd
- hadden gedebrayeerd
- hadden gedebrayeerd
o.t.t.t.
- zal debrayeren
- zult debrayeren
- zal debrayeren
- zullen debrayeren
- zullen debrayeren
- zullen debrayeren
o.v.t.t.
- zou debrayeren
- zou debrayeren
- zou debrayeren
- zouden debrayeren
- zouden debrayeren
- zouden debrayeren
en verder
- ben gedebrayeerd
- bent gedebrayeerd
- is gedebrayeerd
- zijn gedebrayeerd
- zijn gedebrayeerd
- zijn gedebrayeerd
diversen
- debrayeer!
- debrayeert!
- gedebrayeerd
- debrayerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze