Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bruisen:
  2. brui:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bruist from Dutch to Spanish

bruisen:

bruisen [znw.] noun

  1. bruisen (gebubbel; borrelen; geborrel)
    el burbujeo; el borboteo; el tapeo

Translation Matrix for bruisen:

NounRelated TranslationsOther Translations
borboteo borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel
burbujeo borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel
tapeo borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel

Related Words for "bruisen":


Wiktionary Translations for bruisen:

bruisen
verb
  1. het overvloedig vormen van gasbelletjes in een vloeistof

Cross Translation:
FromToVia
bruisen estár muy animado pulsierenlebendig fließen, vital strömen, sich lebhaft regen

brui:

brui adj

  1. brui

Translation Matrix for brui:

NounRelated TranslationsOther Translations
revoltijo allegaartje; beestenboel; mengelmoes; rommelzooi; samenraapsel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
revoltijo brui

Related Words for "brui":

  • bruist, bruiste

External Machine Translations: