Dutch

Detailed Translations for bluf from Dutch to Spanish

bluf:

bluf [de ~ (m)] noun

  1. de bluf
    el estridencia; el fanfarronería; la majaderías; el chirrido; la fanfarronada; la baladronada; la bravata; la vanagloria; la jactancia; la fanfarria; la fanfarronadas

Translation Matrix for bluf:

NounRelated TranslationsOther Translations
baladronada bluf branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij
bravata bluf branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij
chirrido bluf branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gekrab; gekras; gepiep; gepoch; geschetter; getjilp; getrompetter; grootspraak; krassen; opschepperij; snoeverij
estridencia bluf branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; geschetter; getrompetter; grootspraak; opschepperij; schelheid; snoeverij
fanfarria bluf blaaskapel; branie; dikdoenerij; fanfare; fanfarekorps; gebluf; gebral; gepoch; geschetter; getrompetter; grootspraak; harmonie; kapel; muziekkorps; opschepperij; snoeverij
fanfarronada bluf branie; bravoure; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij
fanfarronadas bluf branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij
fanfarronería bluf aanstellerij; branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij; toneel
jactancia bluf branie; bravoure; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij
majaderías bluf achterklap; branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; geklap; geklep; geklets; gepoch; geroddel; grootspraak; klap; klets; opschepperij; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; snoeverij
vanagloria bluf branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij

Related Words for "bluf":


bluffen:

bluffen verb (bluf, bluft, blufte, bluften, gebluft)

  1. bluffen

Conjugations for bluffen:

o.t.t.
  1. bluf
  2. bluft
  3. bluft
  4. bluffen
  5. bluffen
  6. bluffen
o.v.t.
  1. blufte
  2. blufte
  3. blufte
  4. bluften
  5. bluften
  6. bluften
v.t.t.
  1. heb gebluft
  2. hebt gebluft
  3. heeft gebluft
  4. hebben gebluft
  5. hebben gebluft
  6. hebben gebluft
v.v.t.
  1. had gebluft
  2. had gebluft
  3. had gebluft
  4. hadden gebluft
  5. hadden gebluft
  6. hadden gebluft
o.t.t.t.
  1. zal bluffen
  2. zult bluffen
  3. zal bluffen
  4. zullen bluffen
  5. zullen bluffen
  6. zullen bluffen
o.v.t.t.
  1. zou bluffen
  2. zou bluffen
  3. zou bluffen
  4. zouden bluffen
  5. zouden bluffen
  6. zouden bluffen
diversen
  1. bluf!
  2. bluft!
  3. gebluft
  4. bluffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bluffen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fanfarronear bluffen brallen

Related Words for "bluffen":


Wiktionary Translations for bluffen:


Cross Translation:
FromToVia
bluffen petate bluff — act of bluffing