Dutch
Detailed Translations for blinkend from Dutch to Spanish
blinkend:
-
blinkend (glimmend)
Translation Matrix for blinkend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
brillante | blinkend; glimmend | beeldschoon; betoverend; briljant; briljante; excellent; fantastisch; fenomenaal; fonkelend; geniaal; geweldig; glansrijk; glanzend; glinsterend; glunderend; grandioos; groots; intelligent; lichtgevend; luisterrijk; lumineus; magnifiek; oogverblindend; pienter; prachtig; pralend; puik; schitterend; schrander; stralend; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; verblindend; voortreffelijk; wonderschoon |
reluciente | blinkend; glimmend | fonkelend; glanzend; glinsterend; schitterend |
resplandeciente | blinkend; glimmend | beeldschoon; duidelijk; fantastisch; fonkelend; geweldig; glanzend; glinsterend; grandioos; groots; magnifiek; oogverblindend; overzichtelijk; riant; schitterend; stralend; uitnemend; uitstekend; verblindend; verhelderend; voortreffelijk; wonderschoon |
blinken:
-
blinken
Conjugations for blinken:
o.t.t.
- blink
- blinkt
- blinkt
- blinken
- blinken
- blinken
o.v.t.
- blinkte
- blinkte
- blinkte
- blinkten
- blinkten
- blinkten
v.t.t.
- heb geblinkt
- hebt geblinkt
- heeft geblinkt
- hebben geblinkt
- hebben geblinkt
- hebben geblinkt
v.v.t.
- had geblinkt
- had geblinkt
- had geblinkt
- hadden geblinkt
- hadden geblinkt
- hadden geblinkt
o.t.t.t.
- zal blinken
- zult blinken
- zal blinken
- zullen blinken
- zullen blinken
- zullen blinken
o.v.t.t.
- zou blinken
- zou blinken
- zou blinken
- zouden blinken
- zouden blinken
- zouden blinken
diversen
- blink!
- blinkt!
- geblinkt
- blinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for blinken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
brillar | blinken | |
relucir | blinken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
brillar | blinken | afsteken; blaken; eruit springen; flikkeren; flonkeren; fonkelen; geuren; glanzen; glimmen; glinsteren; glitteren; in het oog lopen; klingelen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; opvallen; pralen; pronken; rinkelen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; te kijk lopen met; tingelen; tinkelen; twinkelen; uitspringen; uitsteken |
relucir | blinken | effenen; egaliseren; flonkeren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glinsteren; licht schijnen; schitteren; stralen |
resplandecer | blinken | blaken; effenen; egaliseren; flonkeren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glinsteren; gloren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schitteren; stralen |