Dutch
Detailed Translations for bijeenkrijgen from Dutch to Spanish
bijeenkrijgen:
-
bijeenkrijgen
Conjugations for bijeenkrijgen:
o.t.t.
- krijg bijeen
- krijgt bijeen
- krijgt bijeen
- krijgen bijeen
- krijgen bijeen
- krijgen bijeen
o.v.t.
- kreeg bijeen
- kreeg bijeen
- kreeg bijeen
- kregen bijeen
- kregen bijeen
- kregen bijeen
v.t.t.
- heb bijeengekregen
- hebt bijeengekregen
- heeft bijeengekregen
- hebben bijeengekregen
- hebben bijeengekregen
- hebben bijeengekregen
v.v.t.
- had bijeengekregen
- had bijeengekregen
- had bijeengekregen
- hadden bijeengekregen
- hadden bijeengekregen
- hadden bijeengekregen
o.t.t.t.
- zal bijeenkrijgen
- zult bijeenkrijgen
- zal bijeenkrijgen
- zullen bijeenkrijgen
- zullen bijeenkrijgen
- zullen bijeenkrijgen
o.v.t.t.
- zou bijeenkrijgen
- zou bijeenkrijgen
- zou bijeenkrijgen
- zouden bijeenkrijgen
- zouden bijeenkrijgen
- zouden bijeenkrijgen
diversen
- krijg bijeen!
- krijgt bijeen!
- bijeengekregen
- bijeenkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bijeenkrijgen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
juntar | aanvoegen; bijeen voegen; bijeenbrenging; muren voegen; samendoen; verbinden; verzameling; voegen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
juntar | bijeenkrijgen | bakstenen voegen; bij elkaar brengen; bijeen zetten; bijeenbrengen; bijeenzamelen; concentreren; koppelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; paren; samenbrengen; samendoen; sparen; verbinden; verenigen; vergaren; verzamelen; voegen |