Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afwijking:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afwijking from Dutch to Spanish

afwijking:

afwijking [de ~ (v)] noun

  1. de afwijking (handicap; gebrek)
    la deficiencia; el impedimiento; el defecto
  2. de afwijking
    la aberración
  3. de afwijking

Translation Matrix for afwijking:

NounRelated TranslationsOther Translations
aberración afwijking afdwalen; afdwaling; dwaling
defecto afwijking; gebrek; handicap defect; euvel; feil; fout; gebrek; incorrectheid; machinedefect; manco; mankement; onjuistheid; onvolkomenheid; tekort; zwakheid
deficiencia afwijking; gebrek; handicap deficit; euvel; feil; fout; gebrek; gebrekkigheid; gemis; handicap; lacune; leegte; leemte; lichaamsgebrek; manco; mankement; minpunt; onvolkomenheid; tekort; tekortkoming; verliespunt; zwakheid
desviación afwijking afdwalen; afdwaling; aftakking; driesprong; dwaling; kruising; kruising van straten; kruispunt; marge; omleiding; omleidingsweg; scheefheid; scheefte; schuinheid; schuinte; speelruimte; speling; splitsing; vertakking; wegkruising; wegomlegging; wegsplitsing
impedimiento afwijking; gebrek; handicap
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
varianza afwijking

Wiktionary Translations for afwijking:


Cross Translation:
FromToVia
afwijking aberración aberrance — state of being aberrant; a wandering from the right way; deviation from truth, rectitude
afwijking anomalía anomaly — deviation from norm
afwijking error error — difference between a measured or calculated value and a true one
afwijking aberración aberrationécart d’imagination, erreur de jugement ; absurdité.