Dutch
Detailed Translations for afschudden from Dutch to Spanish
afschudden:
-
afschudden
Conjugations for afschudden:
o.t.t.
- schud af
- schudt af
- schudt af
- schudden af
- schudden af
- schudden af
o.v.t.
- schudde af
- schudde af
- schudde af
- schudden af
- schudden af
- schudden af
v.t.t.
- heb afgeschud
- hebt afgeschud
- heeft afgeschud
- hebben afgeschud
- hebben afgeschud
- hebben afgeschud
v.v.t.
- had afgeschud
- had afgeschud
- had afgeschud
- hadden afgeschud
- hadden afgeschud
- hadden afgeschud
o.t.t.t.
- zal afschudden
- zult afschudden
- zal afschudden
- zullen afschudden
- zullen afschudden
- zullen afschudden
o.v.t.t.
- zou afschudden
- zou afschudden
- zou afschudden
- zouden afschudden
- zouden afschudden
- zouden afschudden
diversen
- schud af!
- schudt af!
- afgeschud
- afschuddende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afschudden
Translation Matrix for afschudden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sacarse de encima | afschudden | |
sacudir | afschudden | geschok; geschud |
sacudirse | afschudden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
librarse de | afschudden | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden |
sacudir | afschudden | afkeuren; afstemmen; afwijzen; beven; iets uitschudden; inkloppen; omschudden; opschudden; schudden; stof afkloppen; trillen; uitdeuken; uitkloppen; uitplunderen; uitschudden; verwerpen |
sacudirse | afschudden | zich ontdoen van |