Dutch
Detailed Translations for afschepen from Dutch to Spanish
afschepen:
-
afschepen (afwimpelen; wegsturen)
Conjugations for afschepen:
o.t.t.
- scheep af
- scheept af
- scheept af
- schepen af
- schepen af
- schepen af
o.v.t.
- scheepte af
- scheepte af
- scheepte af
- scheepten af
- scheepten af
- scheepten af
v.t.t.
- heb afgescheept
- hebt afgescheept
- heeft afgescheept
- hebben afgescheept
- hebben afgescheept
- hebben afgescheept
v.v.t.
- had afgescheept
- had afgescheept
- had afgescheept
- hadden afgescheept
- hadden afgescheept
- hadden afgescheept
o.t.t.t.
- zal afschepen
- zult afschepen
- zal afschepen
- zullen afschepen
- zullen afschepen
- zullen afschepen
o.v.t.t.
- zou afschepen
- zou afschepen
- zou afschepen
- zouden afschepen
- zouden afschepen
- zouden afschepen
diversen
- scheep af!
- scheept af!
- afgescheept
- afschepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afschepen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
rechazar | afbeuken; afslaan; afwijzen; afwimpelen; terugwijzen; weigeren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
declinar | afschepen; afwimpelen; wegsturen | afkeuren; aflopen; afstemmen; afwijzen; begeven; declineren; flauw hellend aflopend; flippen; glooien; verbuigen; vergaan; verkommeren; verlopen; verstrijken; vervallen; vervoegen; verwerpen; voorbijgaan |
rechazar | afschepen; afwimpelen; wegsturen | abstineren; achterhouden; afkeuren; afslaan; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; bedanken; behouden; declineren; ongeschikt verklaren; onthouden; opsturen; opzijleggen; posten; reserveren; sturen; teruggooien; terughouden; terugwerpen; toezenden; uitwerpen; vertikken; verwerpen; verzenden; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghouden; wegschuiven; wegsturen; wegzenden; weigeren |