Dutch

Detailed Translations for afhaken from Dutch to Spanish

afhaken:

Conjugations for afhaken:

o.t.t.
  1. haak af
  2. haakt af
  3. haakt af
  4. haken af
  5. haken af
  6. haken af
o.v.t.
  1. haakte af
  2. haakte af
  3. haakte af
  4. haakten af
  5. haakten af
  6. haakten af
v.t.t.
  1. ben afgehaakt
  2. bent afgehaakt
  3. is afgehaakt
  4. zijn afgehaakt
  5. zijn afgehaakt
  6. zijn afgehaakt
v.v.t.
  1. was afgehaakt
  2. was afgehaakt
  3. was afgehaakt
  4. waren afgehaakt
  5. waren afgehaakt
  6. waren afgehaakt
o.t.t.t.
  1. zal afhaken
  2. zult afhaken
  3. zal afhaken
  4. zullen afhaken
  5. zullen afhaken
  6. zullen afhaken
o.v.t.t.
  1. zou afhaken
  2. zou afhaken
  3. zou afhaken
  4. zouden afhaken
  5. zouden afhaken
  6. zouden afhaken
diversen
  1. haak af!
  2. haakt af!
  3. afgehaakt
  4. afhakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afhaken [znw.] noun

  1. afhaken (ontkoppeling; afkoppeling)
    el separar; el desvincular; el desenganchar; el desacoplar
  2. afhaken (eindigen; ophouden; staken; uitscheiden; kappen)
    la finalización; la conclusión

Translation Matrix for afhaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
conclusión afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden beëindiging; conclusie; einde; eindsom; gevolgtrekking; slot; slotbeschouwing; slotsom; sluiting
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
desacoplar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling loskoppelen
desenganchar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling afkoppelen
desvincular afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
finalización afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden afbouwen; beëindiging; completering; conclusie; einde; slot; slotbeschouwing; sluiting; voltooiing
parar verblijven
salir heengaan; vertrekken; weggaan
separar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling uiteengaan; uitnemen
soltar loslating; losraken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandonar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen aangeven; afbreken; afkijken; afreizen; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
dejar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen achterlaten; aflaten; afzetten; bevrijden; droppen; ergens loslaten; heengaan; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; omhooghouden; ophouden; overlaten; permitteren; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
dejar de afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
desacoplar afkoppelen; debrayeren; loskoppelen; ontkoppelen
desemprender afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
desenganchar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; loshaken; loskrijgen; losmaken; lostornen; scheiden; splitsen; te niet doen; tornen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uithalen; uittrekken
desentenderse afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
desprenderse afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen eraf gaan; losgaan; loskomen; loskrijgen; losmaken; losraken; lostornen; lostrillen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; open krijgen; openkrijgen; tornen; uithalen; uittrekken; vrijkomen
desvincular afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; afscheiden; afsplitsen; afzonderen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; scheiden; separeren; splitsen; tornen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uithalen; uittrekken
parar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkijken; afsluiten; afwenden; afwentelen; afweren; afzetten; beëindigen; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; ermee uitscheiden; halt houden; opgeven; ophouden; pareren; remmen; spieken; staken; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; weghouden; weren; zich ophouden
quedar eliminado afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afknappen; er vanaf breken
retirarse afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afkoppelen; aftreden; heengaan; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; tornen; uithalen; uittreden; uittrekken; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
salir afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afreizen; afsluiten; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
salir de afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
separar afbreken; afhalen; afkoppelen; afnemen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; beëindigen; debrayeren; delen; extraheren; forceren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; meenemen; ontbinden; ontkoppelen; ontzetten; opdelen; ophalen; opheffen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; tornen; uit de macht ontzetten; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken; verbreken; verbrijzelen; weghalen; wegnemen; zich splitsen
soltar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afgespen; detacheren; doorslaan; eraf gaan; laten gaan; losgooien; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; loswerken; loswerpen; niet vasthouden; open krijgen; opsturen; posten; scheiden; sturen; toezenden; tornen; uithalen; uittrekken; verklappen; verraden; verzenden; wegsturen; wegzenden
OtherRelated TranslationsOther Translations
salir uitkomen; uitstromen

Wiktionary Translations for afhaken:


Cross Translation:
FromToVia
afhaken desprender; desatar détacher — Dégager de ce qui l’attachait (sens général)